Welke middelen zijn toelaatbaar in onze strijd voor het communisme en welke niet? De kwestie van moraliteit wordt constant aangehaald door de heersende klasse, maar ook in debatten binnen de arbeidersbeweging. Leon Trotski schreef in juni 1938 een scherp artikel over moraliteit, waarvan wij een nieuwe vertaling hebben gemaakt.
Morele uitwasemingen
In een tijdperk van triomferende reactie beginnen de heren democraten, sociaaldemocraten, anarchisten en andere vertegenwoordigers van het “linkse” kamp een dubbele hoeveelheid van hun gebruikelijke morele uitwasemingen uit te stoten, vergelijkbaar met mensen die dubbel zo veel zweten van angst.
Terwijl ze de Tien Geboden of de Bergrede parafraseren, richten deze moralisten zich niet zozeer tot de triomferende reactie als wel tot de revolutionairen die lijden onder haar vervolging, die met hun “excessen” en “amorele” principes de reactie “uitlokken” en haar een morele rechtvaardiging geven. Bovendien schrijven ze een eenvoudig maar betrouwbaar middel voor om de reactie te vermijden: het is slechts nodig om zich in te spannen en zichzelf moreel te regenereren. Gratis monsters van morele perfectie voor hen die dat wensen, worden verschaft door alle geïnteresseerde redactiekantoren.
De klassenbasis van dit valse en hoogdravende gepreek is de intellectuele kleinburgerij. De politieke basis – haar onmacht en verwarring tegenover de naderende reactie. De psychologische basis – haar poging om het gevoel van haar eigen minderwaardigheid te overwinnen door zich te vermommen met de baard van een profeet.
De favoriete methode van een moraliserende filister is het op één hoop gooien van het gedrag van de reactie met dat van de revolutie. Hij bereikt succes met dit middel door zijn toevlucht te nemen tot formele analogieën. Voor hem zijn tsarisme en bolsjewisme tweelingen. Tweelingen worden ook ontdekt in fascisme en communisme. Er wordt een inventaris gemaakt van de gemeenschappelijke kenmerken van het katholicisme – of meer specifiek het jezuïtisme – en het bolsjewisme. Hitler en Mussolini, die van hun kant precies dezelfde methode gebruiken, onthullen dat liberalisme, democratie en bolsjewisme slechts verschillende uitingsvormen van één en hetzelfde kwaad zijn. De opvatting dat stalinisme en trotskisme “in wezen” één en hetzelfde zijn, geniet nu de gezamenlijke goedkeuring van liberalen, democraten, vrome katholieken, idealisten, pragmatisten en anarchisten. Als de stalinisten niet in staat zijn om zich aan te sluiten bij dit “Volksfront”, dan is dat alleen omdat ze toevallig bezig zijn met de uitroeiing van de trotskisten.
Het hoofdkenmerk van deze benaderingen en gelijkenissen is dat ze volledig voorbijgaan aan de materiële basis van de verschillende stromingen, dat wil zeggen aan hun klassenkarakter en daarmee aan hun objectieve historische rol. In plaats daarvan evalueren en classificeren ze verschillende stromingen op basis van een of andere externe en secundaire verschijningsvorm, meestal op basis van hun verhouding tot een of ander abstract principe dat voor de gegeven classificeerder een speciale professionele waarde heeft. Voor de paus van Rome zijn vrijmetselaars en darwinisten, marxisten en anarchisten op die manier tweelingen, omdat ze allemaal heiligschennis plegen door de onbevlekte ontvangenis te ontkennen. Voor Hitler zijn liberalisme en marxisme tweelingen, omdat ze “bloed en eer” negeren. Voor een democraat zijn fascisme en bolsjewisme tweelingen, omdat ze niet buigen voor het algemeen kiesrecht. En ga zo maar door.
Ongetwijfeld hebben de hierboven gegroepeerde stromingen bepaalde gemeenschappelijke kenmerken. Maar de kern van de zaak ligt in het feit dat de evolutie van de mensheid zich niet uitput door het algemeen kiesrecht, noch door “bloed en eer”, noch door het dogma van de onbevlekte ontvangenis. Het historische proces houdt in de eerste plaats de klassenstrijd in; bovendien kunnen verschillende klassen in naam van verschillende doelen in bepaalde gevallen vergelijkbare middelen gebruiken. In wezen kan het ook niet anders. Legers in de strijd zijn altijd min of meer symmetrisch; als ze niets gemeen hadden in hun strijdmethoden zouden ze elkaar geen slagen kunnen toedienen.
Als een onwetende boer of winkelier, die noch de oorsprong noch de zin van de strijd tussen het proletariaat en de bourgeoisie begrijpt, tussen de twee vuren zit, zal hij beide oorlogvoerende kampen met evenveel haat beschouwen. En wie zijn al deze democratische moralisten? Ideologen van tussenlagen die tussen de twee vuren zitten, of bang zijn om tussen de twee vuren te belanden. De hoofdkenmerken van de profeten van dit type zijn een vervreemding van grote historische bewegingen, een verharde conservatieve mentaliteit, een zelfvoldane bekrompenheid en een uiterst primitieve politieke lafheid. Meer dan wat dan ook wensen de moralisten dat de geschiedenis hen, samen met hun pietluttige boekjes, tijdschriftjes, abonnees, gezond verstand en morele kopieerboeken, met rust laat. Maar de geschiedenis laat hen niet met rust. Ze geeft hun nu eens van links, dan weer van rechts een draai om de oren. Het is duidelijk: revolutie en reactie, tsarisme en bolsjewisme, communisme en fascisme, stalinisme en trotskisme – het zijn allemaal tweelingen. Wie hieraan twijfelt, kan de symmetrische bulten aan zowel de rechter- als de linkerkant van de schedel van deze moralisten voelen.
Marxistisch amoralisme en eeuwige waarheden
De populairste en meest imponerende beschuldiging aan het adres van het bolsjewistische “amoralisme” baseert zich op de zogenaamde jezuïtische stelregel van het bolsjewisme: “Het doel heiligt de middelen.” Hieruit is het niet moeilijk om tot de volgende conclusie te komen: aangezien de trotskisten, net als alle bolsjewieken (of marxisten) de principes van de moraliteit niet erkennen, is er bijgevolg geen “principieel” verschil tussen het trotskisme en het stalinisme. Q.E.D.[1]
Een volstrekt vulgair en cynisch Amerikaans maandblad hield een enquête over de moraalfilosofie van het bolsjewisme. De enquête diende, zoals gebruikelijk, gelijktijdig het doel van ethiek en reclame. De onnavolgbare H.G. Wells[2], wiens verheven verbeelding slechts overtroffen wordt door zijn homerische zelfgenoegzaamheid, was niet te traag om zich te solidariseren met de reactionaire snobs van Common Sense. Hier viel alles op zijn plaats. Maar zelfs die deelnemers die het nodig vonden om het bolsjewisme te verdedigen, deden dat in de meeste gevallen niet zonder timide uitvluchten (Eastman[3]): de principes van het marxisme zijn natuurlijk slecht, maar onder de bolsjewieken bevinden zich niettemin waardige mensen. Echt waar, zulke “vrienden” zijn gevaarlijker dan vijanden.
Als we de heren Ontmaskeraars serieus zouden willen nemen, dan zouden we hun allereerst vragen: wat zijn uw eigen morele principes? Dit is een vraag die nauwelijks beantwoord zal worden. Laten we voor dit moment toegeven dat noch het persoonlijke, noch het sociale doel de middelen kan rechtvaardigen. Dan is het onmiskenbaar noodzakelijk om criteria te zoeken buiten de historische maatschappij en de doelen die in haar ontwikkeling ontstaan. Maar waar? Als het niet op aarde is, dan maar in de hemelen. In de goddelijke openbaring hebben de pausen lang geleden feilloze morele criteria ontdekt. Kleinzielige seculiere pausen spreken over eeuwige morele waarheden zonder hun bron van herkomst te noemen. Maar de conclusie is gerechtvaardigd: omdat deze waarheden eeuwig zijn, moeten ze niet alleen al vóór de verschijning van de half-aap-half-mens op aarde bestaan hebben, maar ook al vóór de evolutie van het zonnestelsel. Waar zijn ze dan uit voortgekomen? De theorie van de eeuwige moraal kan in geen enkel geval overleven zonder God.
De moralisten van het Angelsaksische type, voor zover ze zich niet beperken tot het rationalistische utilitarisme, de ethiek van de burgerlijke boekhouding, lijken bewust of onbewust leerlingen van burggraaf Shaftesbury, die – aan het begin van de 18e eeuw! – morele oordelen afleidde uit een speciaal “moreel besef” dat eens en voor altijd aan de mens gegeven zou zijn. De boven de klassen staande moraliteit leidt onvermijdelijk tot de erkenning van een speciale substantie, een “moreel besef”, een “geweten”, een soort absolute dat niets anders is dan het filosofisch-lafhartige pseudoniem voor God. Onafhankelijk van “doelen”, dat wil zeggen van de maatschappij, blijkt de moraal, of we haar nu uit eeuwige waarheden of uit de “natuur van de mens” afleiden, uiteindelijk een vorm van “natuurlijke theologie” te zijn. De hemel blijft de enige versterkte positie voor militaire operaties tegen het dialectisch materialisme.
Aan het eind van de vorige eeuw ontstond er in Rusland een hele school van "marxisten" (Struve, Berdjajev, Boelgakov en anderen) die de leer van Marx wilden aanvullen met een op zichzelf staand, d.w.z. boven de klassen staand moreel principe. Deze mensen vertrokken natuurlijk vanuit Kant en de categorische imperatief. Maar hoe eindigden ze? Struve is nu een gepensioneerde dominee van de Krim-baron Wrangel[4], en een trouwe zoon van de kerk; Boelgakov is een orthodoxe priester; Berdjajev zet de Apocalyps uiteen in verschillende talen. Deze metamorfoses die op het eerste gezicht zo onverwacht lijken, worden in het geheel niet verklaard door de "Slavische ziel" – Struve heeft een Duitse ziel – maar door het verloop van de sociale strijd in Rusland. De belangrijkste trend van deze metamorfose is in wezen internationaal.
Het klassieke filosofische idealisme, in zoverre het in zijn tijd de secularisatie van de moraliteit beoogde, d.w.z. haar van religieuze sanctie wilde bevrijden, betekende een enorme stap voorwaarts (Hegel). Maar nadat ze uit de hemel was losgerukt, moest de moraalfilosofie aardse wortels vinden. Het ontdekken van deze wortels was een van de taken van het materialisme. Na Shaftesbury kwam Darwin, na Hegel kwam Marx. Om nu een beroep te doen op "eeuwige morele waarheden" betekent een poging om de raderen terug te draaien. Filosofisch idealisme is slechts een stadium: van religie naar materialisme, of, omgekeerd, van materialisme naar religie.
“Het doel heiligt de middelen”
De jezuïetenorde, die in de eerste helft van de 16e eeuw georganiseerd werd om het protestantisme te bestrijden, heeft nooit onderwezen, laat dat gezegd zijn, dat ieder middel, ook al was het misdadig vanuit het oogpunt van de katholieke moraal, geoorloofd was als het maar tot het “doel” leidde, d.w.z. tot de triomf van het katholicisme. Zo'n innerlijk tegenstrijdige en psychologisch absurde doctrine werd kwaadwillig aan de jezuïeten toegeschreven door hun protestantse en deels katholieke tegenstanders, die niet schuwden om de middelen te kiezen om hun doel te bereiken. Jezuïtische theologen die zich, net als theologen van andere scholen, bezighielden met de kwestie van persoonlijke verantwoordelijkheid, onderwezen in feite dat het middel op zichzelf een kwestie van onverschilligheid kan zijn, maar dat de morele rechtvaardiging of beoordeling van het gegeven middel voortvloeit uit het doel. Zo is schieten op zichzelf een kwestie van onverschilligheid; schieten op een dolle hond die een kind bedreigt – een deugd; schieten met het doel te verwonden of te vermoorden – een misdaad. Buiten deze gemeenplaatsen deden de theologen van deze orde geen uitspraken.
Voor zover het hun praktische moraalfilosofie betreft, waren de jezuïeten helemaal niet slechter dan andere monniken of katholieke priesters; integendeel, ze waren superieur aan hen; in ieder geval consequenter, moediger en scherpzinniger. De jezuïeten vertegenwoordigden een militante organisatie, strikt gecentraliseerd, agressief en gevaarlijk, niet alleen voor vijanden maar ook voor bondgenoten. In zijn psychologie en handelswijze onderscheidde de jezuïet van de “heroïsche” periode zich van een doorsnee priester, als de krijger van een kerk van zijn winkelier. We hebben geen reden om de een noch de ander te idealiseren. Maar het is volstrekt onwaardig om naar een fanatieke krijger te kijken met de ogen van een stompzinnige en lakse winkelier.
Als we op het terrein van zuiver formele of psychologische gelijkenissen willen blijven, dan kan men, zo men wil, zeggen dat de bolsjewieken zich tegenover democraten en sociaaldemocraten van alle gezindten verhouden als de jezuïeten tegenover de vreedzame kerkelijke hiërarchie. Vergeleken met revolutionaire marxisten lijken de sociaaldemocraten en centristen op onbenullen, of op een kwakzalver naast een arts: ze denken een probleem niet tot het einde door, geloven in de kracht van bezweringen en gaan lafhartig elke moeilijkheid uit de weg, hopend op een wonder. Opportunisten zijn vreedzame winkeliers in socialistische ideeën, terwijl bolsjewieken de doorgewinterde krijgers ervan zijn. Hieruit komt de haat en laster voort tegen de bolsjewieken, vanuit degenen die een overvloed van hun historisch geconditioneerde fouten delen, maar niet één van hun verdiensten.
De tegenstelling tussen bolsjewisme en jezuïtisme blijft echter volstrekt eenzijdig en oppervlakkig, meer van literaire dan van historische aard. In overeenstemming met het karakter en de belangen van de klassen waarop ze zich baseerden, vertegenwoordigden de jezuïeten de reactie en de protestanten de vooruitgang. De beperktheid van deze “vooruitgang” kwam op zijn beurt direct tot uitdrukking in de moraliteit van de protestanten. Zo weerhield de door hen “gezuiverde” leer van Christus de stedelijke bourgeois Luther er in het geheel niet van om opstandige boeren als “dolle honden” te executeren. Dr. Maarten was duidelijk van mening dat “het doel de middelen heiligt”, zelfs voordat deze stelregel aan de jezuïeten werd toegeschreven. Op hun beurt pasten de jezuïeten, in concurrentie met het protestantisme, zich steeds meer aan de geest van de burgerlijke maatschappij aan. Van de drie geloften: armoede, kuisheid en gehoorzaamheid, behielden ze alleen de derde, en dan nog in een extreem afgezwakte vorm. Vanuit het oogpunt van het christelijke ideaal degenereerde de moraliteit van de jezuïeten naarmate ze steeds meer ophielden jezuïeten te zijn. De krijgers van de kerk werden haar bureaucraten en, zoals alle bureaucraten, goed geschikte oplichters.
Jezuïtisme en utilitarisme
Deze korte bespreking is misschien voldoende om aan te tonen welke onwetendheid en bekrompenheid nodig zijn om serieus de tegenstelling te overwegen tussen het “jezuïtische” principe, “het doel heiligt de middelen”, en een andere, schijnbaar hogere moraal, waarin elk “middel” zijn eigen morele etiket draagt, zoals koopwaar met vaste prijzen in een warenhuis. Het is opmerkelijk dat het gezond verstand van de Angelsaksische filister erin geslaagd is om verontwaardigd te zijn over het “jezuïtische” principe en tegelijkertijd inspiratie te vinden in de utilitaristische moraliteit, die zo kenmerkend is voor de Britse filosofie. Bovendien betekent het criterium van Bentham en John Mill, “het grootst mogelijke geluk voor het grootst mogelijke aantal”, dat die middelen moreel zijn die leiden tot het algemeen welzijn als hoger doel. In zijn algemene filosofische formuleringen valt het Angelsaksische utilitarisme dus volledig samen met het “jezuïtische” principe, “het doel heiligt de middelen”. Empirisme, zo zien we, bestaat alleen in de wereld om ons te bevrijden van de noodzaak om de eindjes aan elkaar te knopen.
Herbert Spencer, in wiens empirisme Darwin het idee van “evolutie” als een speciaal vaccin inbracht, stelde dat op moreel gebied de evolutie van “gewaarwordingen” naar “ideeën” verloopt. Gewaarwordingen voldoen aan het criterium van onmiddellijk genot, terwijl ideeën het mogelijk maken om geleid te worden door het criterium van toekomstig, blijvend en hoger genot. Het morele criterium is dus ook hier “genot” en “geluk”. Maar de inhoud van dit criterium wordt breder en dieper, afhankelijk van het niveau van de “evolutie”. Op deze manier toonde ook Herbert Spencer door de methoden van zijn eigen “evolutionaire” utilitarisme aan dat het principe “het doel heiligt de middelen” niets immoreels omvat.
Het is echter naïef om van dit abstracte “principe” een antwoord te verwachten op de praktische vraag: wat mogen we wel en wat mogen we niet doen? Bovendien roept het principe dat het doel de middelen heiligt natuurlijk de vraag op: en wat rechtvaardigt het doel? Zowel in het praktische leven als in de historische beweging wisselen doel en middel voortdurend van plaats. Een machine in aanbouw is alleen een “doel” van de productie, om bij binnenkomst in de fabriek het “middel” te worden. Democratie is in bepaalde perioden het “doel” van de klassenstrijd, alleen maar om er later het “middel” van te worden. Het zogenaamde “jezuïtische principe”, dat niets immoreels omarmt, slaagt er echter niet in het morele probleem op te lossen.
Het “evolutionaire” utilitarisme van Spencer laat ons eveneens halverwege zonder antwoord, omdat het, in navolging van Darwin, de concrete historische moraliteit probeert op te lossen in de biologische behoeften of in de “sociale instincten” die kenmerkend zijn voor een kuddedier, en dit in een tijd waarin het begrip van moraliteit zelf alleen ontstaat in een antagonistisch milieu, dat wil zeggen in een maatschappij die verscheurd wordt door klassen.
Het burgerlijke evolutionisme stopt machteloos op de drempel van de historische maatschappij, omdat het de drijvende kracht achter de evolutie van de maatschappijvormen niet wil erkennen: de klassenstrijd. Moraliteit is een van de ideologische functies in deze strijd. De heersende klasse dringt haar doelen aan de maatschappij op en maakt er een gewoonte van om alle middelen die in strijd zijn met haar doelen als immoreel te beschouwen. Dat is de belangrijkste functie van de officiële moraliteit. Ze streeft het idee van het “grootst mogelijke geluk” na, niet voor de meerderheid maar voor een kleine en steeds kleiner wordende minderheid. Zo'n regime had nog geen week stand kunnen houden met dwangmiddelen alleen. Het heeft het cement van de moraliteit nodig. Het mengen van dit cement is het beroep van de kleinburgerlijke theoretici en moralisten. Ze spelen met alle kleuren van het palet, maar blijven uiteindelijk apostelen van slavernij en onderwerping.
“Morele voorschriften die voor iedereen gelden”
Wie niet wil terugkeren naar Mozes, Christus of Mohammed, wie niet tevreden is met eclectische samenraapsels, moet erkennen dat moraliteit een product is van sociale ontwikkeling; dat er niets onveranderlijks aan is; dat ze maatschappelijke belangen dient; dat deze belangen tegenstrijdig zijn; dat moraliteit meer dan enige andere vorm van ideologie een klassenkarakter heeft.
Maar bestaan er geen elementaire morele voorschriften, uitgewerkt in de ontwikkeling van de mensheid als een integraal element dat noodzakelijk is voor het leven van elk collectief lichaam? Ongetwijfeld bestaan er dergelijke voorschriften, maar de reikwijdte van hun werking is uiterst beperkt en instabiel. Normen “die voor iedereen gelden” worden minder krachtig naarmate het karakter dat de klassenstrijd aanneemt, scherper wordt. Het hoogste niveau van de klassenstrijd is de burgeroorlog, die alle morele banden tussen de vijandige klassen in de lucht opblaast.
Onder “normale” omstandigheden houdt een “normaal” mens zich aan het gebod: “Gij zult niet doden!” Maar als hij onder uitzonderlijke omstandigheden uit zelfverdediging doodt, keurt de rechter zijn daad goed. Als hij het slachtoffer wordt van een moordenaar, zal de rechtbank de moordenaar doden. De noodzaak van de actie van de rechtbank, zoals die van de zelfverdediging, vloeit voort uit tegengestelde belangen. Voor zover het de staat betreft, beperkt hij zich in vreedzame tijden tot individuele gevallen van gelegaliseerde moord, zodat hij in oorlogstijd het “verplichte” gebod “Gij zult niet doden!” in zijn tegendeel kan veranderen. De meest “humane” regeringen, die in vreedzame tijden oorlog “verafschuwen”, verkondigen in oorlogstijd dat de hoogste plicht van hun legers de uitroeiing van het grootst mogelijke aantal mensen is.
De zogenaamd “algemeen erkende” morele voorschriften behouden in wezen een algebraïsch, dat wil zeggen onbepaald karakter. Ze drukken slechts het feit uit dat de mens in zijn individuele gedrag gebonden is aan bepaalde gemeenschappelijke normen die voortvloeien uit zijn lidmaatschap van de maatschappij. De hoogste veralgemening van deze normen is de “categorische imperatief” van Kant. Maar ondanks het feit dat dit imperatief een hoge positie inneemt op de filosofische Olympus, belichaamt het niets categorisch omdat het niets concreets belichaamt. Het is een lege huls.
Deze leegheid in de normen die voor iedereen verplicht zijn, komt voort uit het feit dat mensen in alle beslissende kwesties hun klassenlidmaatschap aanzienlijk dieper en directer voelen dan hun lidmaatschap van de “maatschappij”. De normen van de “verplichte” moraliteit zijn in werkelijkheid geladen met een klassen-, dat wil zeggen antagonistische inhoud. De morele norm wordt categorischer naarmate hij minder “verplicht” is voor iedereen. De solidariteit van arbeiders, vooral van stakers of barricadestrijders, is onvergelijkbaar veel “categorischer” dan de menselijke solidariteit in het algemeen.
Voor de bourgeoisie, die het proletariaat ver overtreft in de volledigheid en onverzoenlijkheid van haar klassenbewustzijn, is het van vitaal belang om haar moraalfilosofie aan de uitgebuite massa's op te leggen. Het is precies met dit doel dat de concrete normen van de burgerlijke catechismus verborgen worden onder morele abstracties die ondersteund worden door religie, filosofie, of die mengvorm die “gezond verstand” genoemd wordt. Het beroep op abstracte normen is geen belangeloze filosofische vergissing, maar een noodzakelijk element in het mechanisme van klassenmisleiding. De ontmaskering van dit bedrog, dat een traditie van duizenden jaren voortzet, is de eerste plicht van een proletarische revolutionair.
De crisis van de democratische moraliteit
Om de triomf van hun belangen in de grote vraagstukken te garanderen, zijn de heersende klassen gedwongen om concessies te doen op secundaire vraagstukken, natuurlijk alleen zolang deze concessies aansluiten bij de boekhouding. Tijdens het tijdperk van kapitalistische opleving, vooral in de laatste paar decennia vóór de Wereldoorlog, waren deze concessies, tenminste met betrekking tot de bovenste lagen van het proletariaat, van een volkomen reële aard. De industrie breidde zich in die tijd bijna ononderbroken uit. De welvaart van de beschaafde naties, en gedeeltelijk ook die van de werkende massa's, nam toe. De democratie leek solide. Arbeidersorganisaties groeiden. Tegelijkertijd verdiepten de reformistische tendensen zich. De relaties tussen de klassen verzachtten, tenminste naar buiten toe. Aldus werden er bepaalde elementaire morele voorschriften in sociale relaties vastgelegd, samen met de normen van de democratie en de gewoonten van klassencollaboratie. De indruk werd gewekt van een steeds vrijere, rechtvaardigere en menselijkere maatschappij. De stijgende lijn van vooruitgang leek oneindig voor het “gezonde verstand”.
Maar in plaats daarvan brak de oorlog uit met een spoor van convulsies, crises, catastrofes, epidemieën en beestachtigheid. Het economische leven van de mensheid belandde in een impasse. De klassentegenstellingen kwamen scherp en onverbloemd naar voren. De ene na de andere veiligheidsklep van de democratie begon te ontploffen. De elementaire morele voorschriften leken nog kwetsbaarder dan de democratische instellingen en de reformistische illusies. Leugenachtigheid, laster, omkoping, valsheid, dwang en moord groeiden uit tot ongekende dimensies. Voor een verbijsterde onnozelaar lijken al deze kwellingen een tijdelijk gevolg van de oorlog. In werkelijkheid zijn het uitingen van imperialistisch verval. De aftakeling van het kapitalisme betekent de aftakeling van de hedendaagse maatschappij met haar recht en moraal. De “synthese” van imperialistische verdorvenheid is het fascisme, dat rechtstreeks voortkomt uit het failliet van de burgerlijke democratie tegenover de problemen van het imperialistische tijdperk. Overblijfselen van democratie blijven enkel nog bestaan in de rijke kapitalistische aristocratieën: voor elke “democraat” in Engeland, Frankrijk, Holland en België is er een zeker aantal koloniale slaven; “60 families” domineren de democratie van de Verenigde Staten, enzovoort. Bovendien schieten de uitlopers van het fascisme in alle democratieën snel uit de grond. Het stalinisme is op zijn beurt het product van imperialistische druk op een achtergebleven en geïsoleerde arbeidersstaat, een symmetrische aanvulling in zijn eigen genre op het fascisme.
Terwijl idealistische filisters – anarchisten staan natuurlijk vooraan – onvermoeibaar het marxistische “amoralisme” ontmaskeren in hun pers, geven de Amerikaanse trusts volgens John L. Lewis (CIO)[5] niet minder dan $80.000.000 per jaar uit aan de praktische strijd tegen revolutionaire “demoralisatie”, dat wil zeggen spionage, omkoping van arbeiders, valse beschuldigingen en moorden in donkere steegjes. De categorische imperatief verkiest soms omwegen om te zegevieren!
Laten we eerlijk zijn: de meest oprechte en tegelijkertijd meest beperkte kleinburgerlijke moralisten leven ook vandaag nog in de geïdealiseerde herinneringen aan gisteren en hopen op de terugkeer daarvan. Ze begrijpen niet dat moraliteit een functie is van de klassenstrijd; dat de democratische moraliteit overeenkomt met het tijdperk van het liberale en progressieve kapitalisme; dat de verscherping van de klassenstrijd in het doorlopen van haar laatste fase deze moraliteit definitief en onherroepelijk vernietigde; dat daarvoor in de plaats enerzijds de moraliteit van het fascisme kwam en anderzijds de moraliteit van de proletarische revolutie.
“Gezond verstand”
Democratie en “algemeen erkende” moraliteit zijn niet de enige slachtoffers van het imperialisme. De derde lijdende martelaar is het “universele” gezond verstand. Deze laagste vorm van het intellect is niet alleen noodzakelijk onder alle omstandigheden, maar is onder bepaalde omstandigheden ook toereikend. Het basiskapitaal van het gezond verstand bestaat uit de elementaire conclusies van de universele ervaring: steek uw vingers niet in het vuur, volg waar mogelijk een rechte lijn, plaag geen gemene honden… enzovoort, enzovoort. In een stabiel sociaal milieu is gezond verstand voldoende om te onderhandelen, te genezen, artikelen te schrijven, vakbonden te leiden, te stemmen in het parlement, te trouwen en zich voort te planten. Maar wanneer datzelfde gezond verstand buiten zijn geldige grenzen probeert te treden, in het domein van complexere veralgemeningen, wordt het ontmaskerd als niets meer dan een stolsel van vooroordelen van een bepaalde klasse en een bepaald tijdperk. Er is niet meer dan een eenvoudige kapitalistische crisis nodig om het gezond verstand in een impasse te brengen; en met catastrofes als revolutie, contrarevolutie en oorlog weet het gezond verstand zich geheel geen raad. Om de catastrofale overschrijdingen van de “normale” gang van zaken te vatten zijn er hogere kwaliteiten van intellect nodig, die filosofisch tot nu toe alleen door het dialectisch materialisme worden uitgedrukt.
Max Eastman, die met succes probeert het “gezond verstand” een zeer aantrekkelijke literaire stijl te geven, heeft van de strijd tegen de dialectiek niets minder dan een beroep voor zichzelf gemaakt. Eastman beschouwt de conservatieve banaliteiten van het gezond verstand, gekoppeld aan een goede stijl, serieus als “de wetenschap van de revolutie”. Hij steunt de reactionaire snobs van Common Sense en verklaart op onnavolgbare wijze dat als Trotski zich niet had laten leiden door de marxistische leer maar door zijn gezond verstand, hij... de macht niet zou hebben verloren. Die innerlijke dialectiek die tot nu toe in de onvermijdelijke opeenvolging van bepaalde stadia in alle revoluties naar voren kwam, bestaat niet voor Eastman. Dat de reactie de revolutie verdringt, wordt voor hem bepaald door onvoldoende respect voor het gezond verstand. Eastman begrijpt niet dat het Stalin is die in historische zin het slachtoffer is geworden van het gezond verstand, d.w.z. de ontoereikendheid ervan, omdat de macht die hij bezit doelen dient die vijandig staan tegenover het bolsjewisme. De marxistische leer daarentegen stelde ons in staat om ons op tijd los te scheuren van de thermidoriaanse[6] bureaucratie en de doelen van het internationale socialisme te blijven dienen.
Iedere wetenschap, en in die zin ook de “wetenschap van de revolutie”, wordt beheerst door de ervaring. Aangezien Eastman goed weet hoe men de revolutionaire macht in stand moet houden onder omstandigheden van wereldwijde contrarevolutie, mogen we hopen dat hij ook weet hoe men de macht moet veroveren. Het zou zeer wenselijk zijn dat hij eindelijk zijn geheimen prijsgeeft. Het beste zou zijn om dat te doen in de vorm van een ontwerpprogramma voor een revolutionaire partij onder de titel: Hoe de Macht te Veroveren en te Behouden. We vrezen echter dat het juist het gezond verstand is dat Eastman ertoe zal aanzetten om af te zien van zo'n riskante onderneming. En deze keer zal het gezond verstand gelijk hebben.
De marxistische leer, die Eastman helaas nooit begrepen heeft, stelde ons in staat om onder bepaalde historische omstandigheden de onvermijdelijkheid van de Sovjet-thermidor met al zijn misdaden te voorzien. Diezelfde leer voorspelde lang geleden de onvermijdelijke ondergang van de burgerlijke democratie en haar moraliteit. De doctrinairen van het “gezond verstand” werden echter overvallen door het fascisme en het stalinisme. Gezond verstand werkt met onveranderlijke grootheden in een wereld waarin alleen verandering onveranderlijk is. Dialectiek daarentegen beschouwt alle verschijnselen, instellingen en normen in hun opkomst, ontwikkeling en verval. De dialectische beschouwing van de moraal als een ondergeschikt en vergankelijk product van de klassenstrijd lijkt voor het gezonde verstand een “amoralisme”. Maar niets is zo plat, afgezaagd, zelfgenoegzaam en cynisch als de morele regels van het gezond verstand!
Moralisten en de GPOe[7]
De Moskouse processen vormden de aanleiding voor een kruistocht tegen het bolsjewistische “amoralisme”. De kruistocht werd echter niet meteen geopend. De waarheid is dat de meerderheid van de moralisten, direct of indirect, vrienden waren van het Kremlin. Zodoende probeerden ze lange tijd hun verbazing te verbergen en deden ze zelfs alsof er niets ongewoons had plaatsgevonden.
Maar de Moskouse processen waren helemaal geen toeval. De slaafse gehoorzaamheid, de hypocrisie, de officiële cultus van leugenachtigheid, omkoping en andere vormen van corruptie waren al in 1924-1925 opzichtig opgebloeid in Moskou. De toekomstige gerechtelijke schijnvertoningen werden openlijk voorbereid voor het oog van de hele wereld. Er was geen tekort aan waarschuwingen. De “vrienden” wilden er echter niets van merken. Geen wonder: de meerderheid van deze heren, die destijds onverzoenlijk vijandig tegenover de Oktoberrevolutie stonden, werden alleen maar vrienden van de Sovjet-Unie naarmate haar thermidoriaanse degeneratie voortschreed – de kleinburgerlijke democraten van het Westen herkenden in de kleinburgerlijke bureaucratie van het Oosten een zielsverwant.
Geloofden deze mensen daadwerkelijk de beschuldigingen uit Moskou? Alleen de meest stompzinnigen. De anderen wilden zichzelf niet verontrusten door ze na te trekken. Is het redelijk om inbreuk te maken op de vleiende, comfortabele en vaak goedbetaalde vriendschap met de Sovjet-ambassades? Bovendien – oh, dit vergaten ze niet! – kan een indiscrete waarheid het prestige van de USSR schaden. Deze mensen schermden de misdaden af met utilitaire overwegingen, d.w.z. ze pasten eerlijk het principe “het doel heiligt de middelen” toe.
De raadsman van de koning, Pritt[8], die er tijdig in slaagde onder de chiton van de stalinistische Themis te gluren en daar alles in orde aantrof, nam het schaamteloze initiatief op zich. Romain Rolland, wiens morele autoriteit hoog wordt ingeschat door de boekhouders van de Sovjet-uitgeverijen, haastte zich om een van zijn manifesten te verkondigen waarin melancholische lyriek zich verenigt met seniel cynisme. De Franse Liga voor de Rechten van de Mens, die in 1917 donderde over het “amoralisme van Lenin en Trotski” toen ze de militaire alliantie met Frankrijk verbraken, haastte zich in 1936 om de misdaden van Stalin af te schermen in het belang van het Sovjet-Franse pact. Een patriottisch doel rechtvaardigt, zoals bekend, alle middelen. The Nation en The New Republic sloten hun ogen voor Jagoda's[9] wapenfeiten omdat hun “vriendschap” met de USSR hun eigen autoriteit garandeerde. Toch verklaarden deze heren een jaar geleden nog helemaal niet dat stalinisme en trotskisme één en hetzelfde waren. Ze stonden openlijk voor Stalin, voor zijn realisme, voor zijn rechtvaardigheid en voor zijn Jagoda. Ze hielden zo lang ze konden aan dit standpunt vast.
Tot op het moment van de executie van Toechatsjevski, Jakir[10] en de anderen, keek de grote bourgeoisie van de democratische landen, niet zonder plezier, hoewel met ingehouden afkeer, naar de executie van de revolutionairen in de USSR. In die zin beantwoordden The Nation en The New Republic, om nog maar te zwijgen van Duranty, Louis Fischer[11] en hun geestverwante prostituees van de pen, volledig aan de belangen van het “democratische” imperialisme. De executie van de generaals alarmeerde de bourgeoisie en dwong hen te begrijpen dat de vergevorderde desintegratie van het stalinistische apparaat de taken van Hitler, Mussolini en de Mikado[12] verlichtte. De New York Times begon voorzichtig maar vastberaden haar eigen Duranty te corrigeren. De Parijse Le Temps stelde haar kolommen enigszins open om licht te werpen op de werkelijke situatie in de USSR. Wat betreft de kleinburgerlijke moralisten en hielenlikkers, zij waren nooit iets anders dan slaafse echo's van de kapitalistische klasse. Bovendien werd, nadat de Internationale Commissie van Onderzoek onder leiding van John Dewey[13] haar oordeel had geveld, voor iedereen die ook maar een klein beetje nadacht, duidelijk dat verdere openlijke verdediging van de GPOe het gevaar van een politieke en morele dood betekende. Pas op dit moment besloten de “vrienden” om de eeuwige morele waarheden in Gods wereld te brengen, d.w.z. om terug te vallen op de loopgraaf van de tweede linie.
Bange stalinisten en half-stalinisten nemen niet de laatste plaats in onder de moralisten. Eugene Lyons[14] leefde een aantal jaren prettig samen met de thermidoriaanse kliek en beschouwde zichzelf bijna als een bolsjewiek. Toen hij zich terugtrok uit het Kremlin – om een reden die ons onverschillig laat – steeg hij natuurlijk onmiddellijk op in de wolken van het idealisme. Liston Oak genoot tot voor kort zoveel vertrouwen van de Komintern, dat de Engelse propaganda voor het republikeinse Spanje aan hem werd toevertrouwd. Dit weerhield hem er natuurlijk niet van om, na eenmaal afstand te hebben gedaan van zijn post, op dezelfde manier afstand te doen van het marxistische alfabet. De geëxpatrieerde Walter Krivitski, die gebroken had met de GPOe, sloot zich onmiddellijk aan bij de burgerlijke democratie. Blijkbaar is dit ook de metamorfose van de hoogbejaarde Charles Rappoport. Nadat ze het stalinisme overboord hebben gegooid, kunnen zulke mensen – en dat zijn er veel – het niet helpen om in de stelregels van de abstracte moraliteit schadeloosstelling te zoeken voor de ontgoocheling en verachting van de idealen die ze hebben ervaren. Vraag hun: “Waarom bent u overgestapt van de rangen van de Komintern of de GPOe naar het kamp van de bourgeoisie?” Ze hebben een pasklaar antwoord: “Het trotskisme is niet beter dan het stalinisme.”
De opstelling van de politieke schaakstukken
“Trotskisme is revolutionaire romantiek; stalinisme is praktische politiek.” Van deze banale tegenstelling waarmee de gemiddelde filister tot op de dag van gisteren zijn vriendschap met de thermidor rechtvaardigde tegenover de revolutie, is vandaag de dag geen spoor meer te bekennen. Trotskisme en stalinisme worden over het algemeen niet langer tegenover elkaar gesteld, maar vereenzelvigd. Ze worden echter alleen vereenzelvigd in vorm, niet in essentie. Na zich teruggetrokken te hebben tot de meridiaan van de “categorische imperatief”, blijven de democraten in feite de GPOe verdedigen, behalve met meer camouflage en trouweloosheid. Hij die het slachtoffer belastert, helpt de beul. Net als in andere gevallen, staat ook in dit geval de moraliteit ten dienste van de politiek.
De democratische filister en de stalinistische bureaucraat zijn zo niet tweelingen, dan toch broeders in de geest. In ieder geval behoren ze politiek tot hetzelfde kamp. Het huidige regeringsstelsel van Frankrijk en – als we de anarchisten toevoegen – van het republikeinse Spanje is gebaseerd op de samenwerking tussen stalinisten, sociaaldemocraten en liberalen. Als de Britse Onafhankelijke Arbeiderspartij[15] er afgetuigd uitziet, dan komt dat doordat ze zich al een aantal jaren niet heeft onttrokken aan de omhelzing van de Komintern. De Franse Socialistische Partij verdreef de trotskisten uit haar rangen, precies op het moment dat ze zich voorbereidde op een fusie met de stalinisten. Als de fusie niet doorging, dan was dat niet vanwege principiële meningsverschillen – wat is daar nog van over? – maar alleen vanwege de angst van de sociaaldemocratische carrièristen voor hun ambten. Na zijn terugkeer uit Spanje verklaarde Norman Thomas[16] dat “objectief” gezien de trotskisten Franco helpen, en met deze subjectieve absurditeit verleende hij “objectieve” diensten aan de beulen van de GPOe. Deze rechtschapen man verbande de Amerikaanse “trotskisten” uit zijn partij, precies op het moment dat de GPOe hun medestanders in de USSR en Spanje doodschoot. In veel democratische landen zijn de stalinisten ondanks hun “amoralisme” niet zonder succes doorgedrongen tot het regeringsapparaat. In de vakbonden leven ze prima samen met bureaucraten van andere gezindten. Het is waar dat de stalinisten een extreem lichtzinnige houding hebben tegenover het wetboek van strafrecht en op die manier in vreedzame tijden hun “democratische” vrienden afschrikken; maar in uitzonderlijke omstandigheden, zoals het voorbeeld van Spanje aantoont, worden ze met grotere zekerheid de leiders van de kleinburgerij tegen het proletariaat.
De Tweede en Amsterdamse Internationales[17] namen natuurlijk niet de verantwoordelijkheid voor de schijnprocessen op zich; dit werk lieten ze over aan de Komintern. Zelf hielden ze zich stil. Privé legden ze uit dat ze vanuit een “moreel” standpunt tegen Stalin waren, maar vanuit een politiek standpunt vóór hem. Pas toen het Volksfront in Frankrijk onherstelbaar kraakte en de socialisten dwong om over morgen na te denken, vond Léon Blum[18] op de bodem van zijn inktpot de noodzakelijke formules voor morele afschuw.
Als Otto Bauer[19] de rechtspraak van Vysjinski[20] mild veroordeelde, dan was dat alleen om de politiek van Stalin met een grotere “onpartijdigheid” te steunen. Volgens Bauers recente verklaring is het lot van het socialisme verbonden met het lot van de Sovjet-Unie. “En het lot van de Sovjet-Unie”, vervolgt hij, “is het lot van het stalinisme zolang [!] de innerlijke ontwikkeling van de Sovjet-Unie zelf de stalinistische ontwikkelingsfase niet overwint.” Alles van Bauer is in deze opmerkelijke zin inbegrepen, alles van het austro-marxisme, de gehele leugenachtigheid en verrotting van de sociaaldemocratie! “Zolang” de stalinistische bureaucratie sterk genoeg is om de progressieve vertegenwoordigers van de “innerlijke ontwikkeling” te vermoorden, tot die tijd blijft Bauer bij Stalin. Wanneer ondanks Bauer de revolutionaire krachten Stalin omverwerpen, dan zal Bauer de “innerlijke ontwikkeling” ruimhartig erkennen – met niet meer dan tien jaar vertraging.
Achter de oude Internationales slentert het Londense Bureau[21] van de centristen voort, dat op gelukkige wijze de kenmerken combineert van een kleuterschool, een school voor adolescenten met een vertraagde geestelijke ontwikkeling, en een tehuis voor invaliden. De secretaris van het Bureau, Fenner Brockway, begon met de verklaring dat een onderzoek naar de Moskouse processen “de USSR zou kunnen schaden” en stelde in plaats daarvan een onderzoek voor naar... de politieke activiteiten van Trotski, door een “onpartijdige” Commissie van vijf onverzoenlijke vijanden van Trotski. Brandler en Lovestone[22] schaarden zich publiekelijk achter Jagoda; zij trokken zich alleen terug van Jezjov[23]. Jacob Walcher[24] weigerde, onder een duidelijk vals voorwendsel, een voor Stalin ongunstige getuigenis af te leggen voor de Internationale Commissie onder leiding van John Dewey. De bedorven moraal van deze mensen is slechts een product van hun bedorven politiek.
Maar de meest betreurenswaardige rol is misschien wel die van de anarchisten. Als stalinisme en trotskisme één en hetzelfde zijn, zoals ze in elke zin beweren, waarom helpen de Spaanse anarchisten de stalinisten dan om zich te wreken op de trotskisten en tegelijkertijd op de revolutionaire anarchisten? De meer openhartige anarchistische theoretici antwoorden: dit is de betaling voor de bewapening. Met andere woorden: het doel heiligt de middelen. Maar wat is hun doel? Anarchisme? Socialisme? Nee, slechts het redden van diezelfde burgerlijke democratie die het succes van het fascisme voorbereidde. Met lage doelen corresponderen lage middelen.
Dat is de werkelijke opstelling van de stukken op het bord van de wereldpolitiek!
Het stalinisme – een product van de oude maatschappij
Rusland maakte de grootste sprong in de geschiedenis, een sprong waarin de meest progressieve krachten van het land tot uiting kwamen. Nu neemt de achterlijkheid wraak in de huidige reactie, waarvan de reikwijdte evenredig is aan de reikwijdte van de revolutie. Het stalinisme belichaamt deze reactie. De barbarij van de oude Russische geschiedenis op nieuwe maatschappelijke grondslagen lijkt zelfs nog walgelijker, omdat ze gedwongen is zichzelf te verbergen in een hypocrisie die zijn weerga in de geschiedenis niet kent.
De liberalen en de sociaaldemocraten van het Westen, die door de Russische Revolutie aan het twijfelen waren gebracht over hun verrotte ideeën, ondervonden nu een nieuwe toestroom van moed. Het morele koudvuur van de Sovjet-bureaucratie leek voor hen de rehabilitatie van het liberalisme. Stereotiepe kopieerboeken worden in het licht getrokken: “elke dictatuur bevat de zaden van haar eigen degeneratie”; “enkel democratie garandeert de ontwikkeling van de persoonlijkheid”; enzovoort. Het tegenover elkaar stellen van democratie en dictatuur, inclusief in het gegeven geval een veroordeling van het socialisme ten gunste van het burgerlijke regime, doet men vanuit theoretisch oogpunt versteld staan door zijn ongeletterdheid en gewetenloosheid. De stalinistische vervuiling, een historische realiteit, staat tegenover de democratie – een boven de geschiedenis staande abstractie. Maar de democratie heeft ook een geschiedenis waarin er geen gebrek is aan vervuiling. Om de Sovjet-bureaucratie te karakteriseren hebben we de namen “thermidor” en “bonapartisme”[25] geleend uit de geschiedenis van de burgerlijke democratie, omdat – laat dit bekend zijn voor de achterlijke liberale doctrinairen – de democratie helemaal niet via de democratische weg ter wereld kwam. Alleen een vulgaire geest kan zichzelf tevreden stellen met het herkauwen van het idee dat het bonapartisme de “natuurlijke nazaat” was van het jakobinisme[26], de historische straf voor het aantasten van de democratie, enzovoort. Zonder de jakobijnse vergelding op het feodalisme zou de burgerlijke democratie absoluut ondenkbaar zijn geweest. De geïdealiseerde abstractie van “democratie” afzetten tegen de concrete historische stadia van het jakobinisme, de thermidor en het bonapartisme, is net zo gemeen als de pijnen van een bevalling afzetten tegen een levend kind.
Het stalinisme is op zijn beurt geen abstractie van “dictatuur”, maar een immense bureaucratische reactie tegen de proletarische dictatuur in een achtergebleven en geïsoleerd land. De Oktoberrevolutie schafte privileges af, voerde oorlog tegen sociale ongelijkheid, verving de bureaucratie door zelfbestuur van de werkenden, schafte de geheime diplomatie af, en streefde ernaar om alle sociale verhoudingen volledig transparant te maken. Het stalinisme herstelde de meest aanstootgevende vormen van privileges, gaf de ongelijkheid een provocerend karakter, wurgde de massale zelf-activiteit onder het absolutisme van de politie, transformeerde het bestuur in een monopolie van de oligarchie van het Kremlin, en herstelde het fetisjisme van de macht in vormen waar de absolute monarchie niet van durfde te dromen.
Sociale reactie in alle vormen is genoodzaakt haar werkelijke doelen te verhullen. Hoe scherper de overgang van revolutie naar reactie; hoe meer de reactie afhankelijk is van de tradities van de revolutie, dat wil zeggen, hoe groter haar angst voor de massa's – des te meer wordt ze gedwongen haar toevlucht te nemen tot leugenachtigheid en valse beschuldigingen in de strijd tegen de vertegenwoordigers van de revolutie. Stalinistische vervalsingen zijn geen vrucht van bolsjewistisch “amoralisme”; nee, zoals alle belangrijke gebeurtenissen in de geschiedenis zijn ze een product van de concrete sociale strijd, en wel de meest verraderlijke en hevigste van allemaal: de strijd van een nieuwe aristocratie tegen de massa's die haar aan de macht hebben gebracht.
Er is werkelijk een grenzeloze intellectuele en morele stompzinnigheid voor nodig om de reactionaire politiemoraliteit van het stalinisme te vereenzelvigen met de revolutionaire moraliteit van de bolsjewieken. De partij van Lenin bestaat al lange tijd niet meer – ze werd verbrijzeld door interne moeilijkheden en het wereldimperialisme. In haar plaats kwam de stalinistische bureaucratie, het transmissiemechanisme van het imperialisme. De bureaucratie verving de klassenstrijd op het wereldtoneel door klassencollaboratie, het internationalisme door sociaal-patriottisme. Om de regerende partij aan te passen aan de taken van de reactie, “vernieuwde” de bureaucratie haar samenstelling door revolutionairen te executeren en carrièristen te rekruteren.
Elke reactie vernieuwt, voedt en versterkt die elementen van het historische verleden die de revolutie wel heeft getroffen maar niet heeft kunnen overwinnen. De methoden van het stalinisme brengen al die methoden van onwaarheid, wreedheid en laagheid die de controlemechanismen vormen in elke klassenmaatschappij, inclusief die van de democratie, tot de hoogste spanning, tot een hoogtepunt en tegelijkertijd tot een absurditeit. Het stalinisme is een samenklontering van alle gedrochten van de historische staat, zijn meest kwaadaardige karikatuur en walgelijkste grimas. Wanneer de vertegenwoordigers van de oude maatschappij op puriteinse wijze een gesteriliseerde democratische abstractie tegenover het koudvuur van het stalinisme stellen, kunnen we hen, net als de rest van de oude maatschappij, met alle recht aanraden om op zichzelf verliefd te worden in de lachspiegel van de Sovjet-thermidor. Het is waar dat de GPOe alle andere regimes ver overtreft in de naaktheid van haar misdaden. Maar dit vloeit voort uit de immense omvang van de gebeurtenissen die Rusland door elkaar schudden onder invloed van de globale imperialistische demoralisatie.
Onder de liberalen en radicalen zijn er niet weinig individuen die zich de methoden van de materialistische interpretatie van de gebeurtenissen eigen hebben gemaakt en die zichzelf als marxisten beschouwen. Dit belet hen echter niet om burgerlijke journalisten, professoren of politici te blijven. Een bolsjewiek is natuurlijk ondenkbaar zonder de materialistische methode, ook op het gebied van de moraliteit. Maar deze methode dient hem niet alleen voor de interpretatie van de gebeurtenissen, maar vooral ook voor de oprichting van een revolutionaire partij van het proletariaat. Het is onmogelijk deze taak te volbrengen zonder volledige onafhankelijkheid van de bourgeoisie en haar moraliteit. Toch heerst de burgerlijke publieke opinie op dit moment volledig over de officiële arbeidersbeweging, van William Green[27] in de Verenigde Staten, Léon Blum en Maurice Thorez in Frankrijk, tot García Oliver in Spanje. In dit feit komt het reactionaire karakter van de huidige periode het scherpst tot uitdrukking.
Een revolutionaire marxist kan zijn historische missie niet aanvatten zonder moreel gebroken te hebben met de burgerlijke publieke opinie en haar agentschappen in het proletariaat. Daarvoor is een morele moed van een ander kaliber nodig dan die waarmee men op bijeenkomsten zijn mond wijd open doet en roept: “Weg met Hitler!” “Weg met Franco!” Het is precies deze resolute, volledig doordachte, onverzettelijke breuk van de bolsjewieken met de conservatieve moraalfilosofie, niet alleen die van de grote maar ook die van de kleine burgerij, die de democratische mooipraters, salonprofeten en lobbyhelden doodsangsten aanjaagt. Hieruit komen hun klachten over het “amoralisme” van de bolsjewieken voort.
Hun vereenzelviging van de burgerlijke moraal met de moraal “in het algemeen” is misschien nog wel het best te verifiëren bij de uiterst linkse vleugel van de kleinburgerij, en wel bij de centristische partijen van het zogenaamde Londense Bureau. Aangezien deze organisatie het programma van de proletarische revolutie “erkent”, lijken onze meningsverschillen ermee op het eerste gezicht van secundair belang. In werkelijkheid is hun “erkenning” waardeloos omdat het hen tot niets bindt. Ze “erkennen” de proletarische revolutie zoals de kantianen de categorische imperatief erkenden, dat wil zeggen, als een heilig principe maar niet toepasbaar in het dagelijks leven. Op het gebied van de praktische politiek verenigen ze zich met de ergste vijanden van de revolutie (reformisten en stalinisten) voor de strijd tegen ons. Heel hun denken is doordrongen van dubbelhartigheid en valsheid. Als de centristen zich in de regel niet verheffen tot het begaan van misdaden, dan is dat alleen omdat ze altijd in de zijwegen van de politiek blijven: ze zijn, bij wijze van spreken, kleine zakkenrollers van de geschiedenis. Daarom beschouwen ze zichzelf als geroepen om de arbeidersbeweging te regenereren met een nieuwe moraliteit.
Aan de uiterste linkervleugel van deze “linkse” broederschap staat een kleine en politiek volstrekt onbeduidende groepering Duitse emigranten die het blad Neuer Weg (De Nieuwe Weg) uitgeven. Laten we wat dieper buigen en luisteren naar deze “revolutionaire” aanklagers van het bolsjewistische amoralisme. Op een toon van dubbelzinnige schijn-lof verkondigt de Neuer Weg dat de bolsjewieken zich op een gunstige manier onderscheiden van andere partijen door hun afwezigheid van hypocrisie – ze verklaren openlijk wat anderen in feite stilletjes toepassen, namelijk het principe: “het doel heiligt de middelen”. Maar volgens de overtuigingen van Neuer Weg is zo'n “burgerlijk” voorschrift onverenigbaar met een “gezonde socialistische beweging”. “Liegen en erger zijn geen geoorloofde strijdmiddelen, zoals Lenin ze nog steeds beschouwde.” Het woord “nog steeds” betekent duidelijk dat Lenin er niet in slaagde zijn waanideeën te overwinnen, enkel en alleen omdat hij niet leefde tot de ontdekking van De Nieuwe Weg.
In de formule “liegen en erger” betekent “erger” duidelijk geweld, moord, enz., want onder gelijke omstandigheden is geweld erger dan liegen; en moord is de meest extreme vorm van geweld. We komen dus tot de conclusie dat liegen, geweld en moord onverenigbaar zijn met een “gezonde socialistische beweging”. Wat is echter onze relatie tot revolutie? Burgeroorlog is de ergste van alle vormen van oorlog. Hij is ondenkbaar, niet alleen zonder geweld tegen randfiguren, maar, onder de hedendaagse techniek, zonder het vermoorden van oude mannen, oude vrouwen en kinderen. Moet men herinnerd worden aan Spanje? Het enige mogelijke antwoord van de “vrienden” van republikeins Spanje klinkt als volgt: burgeroorlog is beter dan fascistische slavernij. Maar dit volledig correcte antwoord betekent alleen maar dat het doel (democratie of socialisme) onder bepaalde omstandigheden zulke middelen als geweld en moord rechtvaardigt. Om nog maar te zwijgen van leugens! Zonder leugens zou oorlog net zo ondenkbaar zijn als een machine zonder olie. Om zelfs de zitting van de Cortes[28] (1 februari 1938) te vrijwaren van fascistische bommen heeft de regering van Barcelona meerdere malen opzettelijk journalisten en de eigen bevolking misleid. Had ze anders kunnen handelen? Wie het doel aanvaardt: de overwinning op Franco, moet de middelen aanvaarden: een burgeroorlog met zijn nasleep van gruwelen en misdaden.
Rechtvaardigen niettemin leugens en geweld “op zichzelf” een veroordeling? Natuurlijk, net als de klassenmaatschappij die ze voortbrengt. Een maatschappij zonder sociale tegenstellingen zal natuurlijk een maatschappij zonder leugens en geweld zijn. Er is echter geen andere manier om een brug te slaan naar die maatschappij dan met revolutionaire, d.w.z. gewelddadige middelen. De revolutie zelf is een product van de klassenmaatschappij en draagt noodzakelijkerwijs haar trekken. Vanuit het gezichtspunt van “eeuwige waarheden” is revolutie natuurlijk “anti-moreel”. Maar dit betekent slechts dat de idealistische moraliteit contrarevolutionair is, d.w.z. in dienst staat van de uitbuiters.
“Burgeroorlog”, zal de overrompelde filosoof misschien antwoorden, "is echter een trieste uitzondering. Maar in vreedzame tijden zou een gezonde socialistische beweging het moeten redden zonder geweld en leugens." Zo'n antwoord is echter niets minder dan een zielige ontwijking. Er is geen ondoordringbare scheidslijn tussen “vreedzame” klassenstrijd en revolutie. Iedere staking belichaamt in niet-uitgebreide vorm alle elementen van een burgeroorlog. Elke zijde probeert de tegenstander te imponeren met een overdreven voorstelling van haar vastberaden strijdlust en haar materiële middelen. Via hun pers, agenten en spionnen proberen de kapitalisten de stakers bang te maken en te demoraliseren. Van hun kant zijn de arbeiderspiketten, daar waar overreding niet helpt, gedwongen hun toevlucht te nemen tot geweld. Dus “liegen en erger” zijn een onafscheidelijk deel van de klassenstrijd, zelfs in zijn meest elementaire vorm. Hieraan moet nog worden toegevoegd dat het begrip van waarheid en leugen voortkomt uit sociale tegenstellingen.
Revolutie en het gebruik van gijzelaars
Stalin arresteert en schiet de kinderen van zijn tegenstanders dood nadat deze tegenstanders zelf zijn geëxecuteerd onder valse aanklachten. Met behulp van het gebruik van familieleden als gijzelaars dwingt Stalin die Sovjet-diplomaten die zich een uiting van twijfel veroorloofden over de onfeilbaarheid van Jagoda of Jezjov, om terug te keren uit het buitenland. De moralisten van Neuer Weg vinden het nodig en opportuun om ons bij deze gelegenheid te herinneren aan het feit dat Trotski in 1919 “ook” een gijzelaarswet invoerde. Maar hier wordt het nodig om letterlijk te citeren: "Het vasthouden van onschuldige familieleden door Stalin is walgelijke barbarij. Maar het blijft ook een barbarij toen het door Trotski werd voorgeschreven (1919)." Hier is de idealistische moralist in al zijn schoonheid! Zijn criteria zijn net zo vals als de normen van de burgerlijke democratie – in beide gevallen wordt gelijkwaardigheid verondersteld waar er in werkelijkheid niet eens een spoor van te bekennen is.
We zullen hier niet blijven hameren op het feit dat het Decreet van 1919 nauwelijks geleid heeft tot ook maar één executie van familieleden van die commandanten wier trouweloosheid niet alleen het verlies van ontelbare mensenlevens veroorzaakte, maar ook de revolutie zelf met directe vernietiging bedreigde. Daar gaat de vraag uiteindelijk niet over. Als de revolutie vanaf het prille begin minder overbodige grootmoedigheid had getoond, zouden er honderdduizenden levens zijn gered. Zo of anderszins draag ik de volledige verantwoordelijkheid voor het Decreet van 1919. Het was een noodzakelijke maatregel in de strijd tegen de onderdrukkers. Alleen in de historische inhoud van de strijd ligt de rechtvaardiging van het decreet, zoals in het algemeen ook de rechtvaardiging van de gehele burgeroorlog die, niet zonder reden, “walgelijke barbarij” genoemd kan worden.
Het tekenen van een portret van Abraham Lincoln met roze vleugeltjes laten we over aan Emil Ludwig[29] of zijn geestverwanten. De betekenis van Lincoln ligt in het feit dat hij niet aarzelde om de zwaarste middelen in te zetten als die eenmaal nodig bleken om een groot historisch doel te bereiken dat de ontwikkeling van een jonge natie oplegde. De vraag is niet eens welk van de strijdende kampen het grootste aantal slachtoffers heeft veroorzaakt of zelf heeft ondervonden. De geschiedenis heeft verschillende maatstaven voor de wreedheid van de Noorderlingen en de wreedheid van de Zuiderlingen in de Burgeroorlog. Een slavenhouder die door sluwheid en geweld een slaaf ketent en een slaaf die door sluwheid of geweld de ketenen verbreekt – laat de verachtelijke eunuchen ons niet wijsmaken dat zij gelijke partijen zijn voor een rechtbank van de moraliteit!
Nadat de Commune van Parijs in bloed was gesmoord en de reactionaire schurken van de hele wereld haar vaandel door het slijk van laster en smaad hadden gehaald, waren er niet weinig democratische filisters die zich aan de reactie aanpasten en de Communards belasterden voor het doodschieten van 64 gijzelaars met aan het hoofd de aartsbisschop van Parijs. Marx aarzelde geen moment om deze bloedige daad van de Commune te verdedigen. In een circulaire die door de Algemene Raad van de Eerste Internationale werd uitgegeven, waarin een vurige uitbarsting van lava kolkt, herinnert Marx ons er eerst aan dat de bourgeoisie het gebruik van gijzelaars heeft toegepast in de strijd tegen zowel koloniale volkeren als haar eigen werkende massa's, om daarna te verwijzen naar de systematische executie van de gevangenen van de Commune door de uitzinnige reactionairen, en vervolgt: "…voor de Commune [bleef] niets over dan, ter bescherming van het leven van deze gevangenen, tot de Pruisische gewoonte haar toevlucht te nemen en gijzelaars te nemen. Het leven van de gijzelaars was dubbel en dwars verbeurd door het aanhoudend neerschieten van gevangenen door de Versaillanen. Hoe had men hen nog langer kunnen sparen na het bloedbad, waarmee MacMahons pretorianen hun intocht in Parijs vierden? Moest ook het laatste tegenwicht tegen de nietsontziende woestheid van de burgerlijke regeringen – het nemen van gijzelaars – tot louter spotternij worden?" Zo verdedigde Marx de executie van de gijzelaars, hoewel achter zijn rug in de Algemene Raad geen klein aantal Fenner Brockways, Norman Thomassen en andere Otto Bauers zat. Maar zo vers was de verontwaardiging van het wereldproletariaat tegen de wreedheid van de Versaillanen, dat de reactionaire moralistische prutsers er de voorkeur aan gaven om te zwijgen in afwachting van betere tijden voor hen, die helaas niet lang op zich lieten wachten. Pas na de definitieve triomf van de reactie vernietigden de kleinburgerlijke moralisten, samen met de vakbondsbureaucraten en de anarchistische mooipraters, de Eerste Internationale.
Toen de Oktoberrevolutie zich verdedigde tegen de verenigde krachten van het imperialisme langs een front van 5.000 mijl, volgden de arbeiders van de hele wereld het verloop van de strijd met zo'n vurige sympathie, dat het in hun forums uiterst riskant was om de “walgelijke barbarij” van het nemen van gijzelaars aan te klagen. De volledige degeneratie van de Sovjetstaat en de triomf van de reactie in een aantal landen waren nodig voordat de moralisten uit hun holen kropen... om Stalin te helpen. Als het waar is dat de repressieve maatregelen die de privileges van de nieuwe aristocratie veilig stellen dezelfde morele waarde hebben als de revolutionaire maatregelen van de bevrijdingsstrijd, dan is Stalin volledig gerechtvaardigd, als... als de proletarische revolutie niet volledig wordt veroordeeld.
Op zoek naar voorbeelden van immoraliteit in de gebeurtenissen van de Russische Burgeroorlog, zien de heren moralisten zich tegelijkertijd genoodzaakt hun ogen te sluiten voor het feit dat de Spaanse revolutie ook geleid heeft tot het nemen van gijzelaars, tenminste in de periode dat het een echte revolutie van de massa's was. Als de aanklagers de Spaanse arbeiders niet durven aan te vallen voor hun “walgelijke barbarij”, dan is dat alleen omdat de grond van het Pyrenees Schiereiland nog te heet onder hun voeten is. Het is veel gemakkelijker om terug te keren naar 1919. Dit is al lang geschiedenis; de ouderen zijn het vergeten en de jongeren hebben het nog niet geleerd. Om dezelfde reden keren farizeeërs van verschillende gezindten zo halsstarrig terug naar Kronstadt en Machno[30] – hier is een vrije uitlaatklep voor morele uitwasemingen!
“De moraliteit van de kaffers”
Het is onmogelijk om het niet met de moralisten eens te zijn dat de geschiedenis pijnlijke paden kiest. Maar wat voor conclusie kunnen we hieruit trekken voor praktische activiteiten? Leo Tolstoj raadde ons aan om de sociale conventies te negeren en onszelf te perfectioneren. Mahatma Gandhi raadt ons aan om geitenmelk te drinken. Helaas weken de “revolutionaire” moralisten van Neuer Weg niet ver af van deze recepten. “We moeten onszelf bevrijden,” prediken ze, “van die moraal van de kaffers[31], voor wie alleen wat de vijand doet verkeerd is.” Uitstekend advies! "We moeten onszelf bevrijden..." Tolstoj raadde ons bovendien aan om onszelf te bevrijden van de zonden van het vlees. De statistieken bevestigen echter niet het succes van zijn aanbeveling. Onze centristische mannetjes zijn erin geslaagd zichzelf te verheffen tot een boven de klassen staande moraliteit in een klassenmaatschappij. Er zijn echter bijna 2.000 jaar verstreken sinds er werd gezegd: “Hebt uw vijanden lief”, "Keer ook de andere wang toe..." Maar zelfs de heilige Roomse vader heeft zich tot nu toe niet “bevrijd” van haat tegen zijn vijanden. Satan, de vijand van de mensheid, is werkelijk machtig!
Het toepassen van verschillende criteria op de acties van de uitbuiters en de uitgebuitenen betekent volgens deze zielige mannetjes dat men zich op het niveau bevindt van de “moraal van de kaffers”. Ten eerste is zo'n minachtende verwijzing naar de kaffers uit de pen van “socialisten” niet echt gepast. Is de moraal van de kaffers echt zo slecht? Hier is wat de Encyclopedia Britannica over het onderwerp zegt:
“In hun sociale en politieke betrekkingen geven ze blijk van grote tact en intelligentie; ze zijn opmerkelijk moedig, krijgshaftig en gastvrij, en ze waren eerlijk en oprecht totdat ze door het contact met de blanken achterdochtig, wraakzuchtig en diefachtig werden, naast het verwerven van de meeste Europese ondeugden.” Het is onmogelijk om niet tot de conclusie te komen dat witte missionarissen, predikers van de eeuwige moraal, deelnamen aan de corruptie van de kaffers.
Als we de werkende kaffer zouden vertellen hoe de arbeiders in een deel van onze planeet in opstand kwamen en hun uitbuiters overrompelden, zou hij erg blij zijn. Aan de andere kant zou hij gekrenkt zijn als hij ontdekte dat de onderdrukkers erin geslaagd waren de onderdrukten te misleiden. Een kaffer die niet tot in het merg van zijn botten gedemoraliseerd is door missionarissen, zal nooit dezelfde abstracte morele normen toepassen op de onderdrukkers en de onderdrukten. Toch zal hij gemakkelijk begrijpen dat het de functie van deze abstracte normen is om te voorkomen dat de onderdrukten tegen hun onderdrukkers in opstand komen.
Wat een leerzaam toeval: om de bolsjewieken te belasteren, moesten de missionarissen van Neuer Weg gelijktijdig de kaffers belasteren; bovendien volgt de laster in beide gevallen de lijn van de officiële burgerlijke leugen: tegen revolutionairen en tegen de gekleurde rassen. Nee, wij verkiezen de kaffers boven alle missionarissen, zowel de geestelijke als de wereldlijke!
Het is echter in geen geval nodig om de gewetensvolheid van de moralisten van Neuer Weg en andere doodlopende paden te overschatten. De bedoelingen van deze mensen zijn zo slecht nog niet. Maar ondanks deze bedoelingen fungeren ze als hefbomen in het mechanisme van de reactie. In een periode als de huidige, waarin de kleinburgerlijke partijen die zich vastklampen aan de liberale bourgeoisie of haar schaduw (de politiek van het “Volksfront”) het proletariaat verlammen en de weg vrijmaken voor het fascisme (Spanje, Frankrijk...), worden de bolsjewieken, d.w.z. revolutionaire marxisten, bijzonder hatelijke figuren in de ogen van de burgerlijke publieke opinie. De belangrijkste politieke druk van onze tijd verschuift van rechts naar links. In laatste instantie rust het hele gewicht van de reactie op de schouders van een kleine revolutionaire minderheid. Deze minderheid heet de Vierde Internationale. Voilà l' ennemi! Daar is de vijand!
In het mechanisme van de reactie neemt het stalinisme veel leidende posities in. Alle groeperingen van de burgerlijke maatschappij, inclusief de anarchisten, maken gebruik van zijn hulp in de strijd tegen de proletarische revolutie. Tegelijkertijd proberen de kleinburgerlijke democraten, tenminste voor vijftig procent, de afkeer van de misdaden van hun Moskouse bondgenoot af te wentelen op de ontembare revolutionaire minderheid. Hierin ligt de betekenis van het nu stijlvolle gezegde: “Trotskisme en stalinisme zijn één en hetzelfde.” De tegenstanders van de bolsjewieken en van de kaffers helpen zo de reactie bij het belasteren van de partij van de revolutie.
Het “amoralisme” van Lenin
De Russische "sociaal-revolutionairen"[32] waren altijd de meest morele individuen: in wezen waren ze louter uit ethiek samengesteld. Dit weerhield hen er echter niet van om ten tijde van de revolutie de Russische boeren te misleiden. In het Parijse orgaan van Kerenski[33], diezelfde ethische socialist die de voorloper was van Stalin in het fabriceren van valse beschuldigingen tegen de bolsjewieken, schrijft een andere oude "sociaal-revolutionair", Zenzinov: "Lenin leerde, zoals bekend, dat communisten om de gewenste doelen te bereiken hun toevlucht kunnen en soms moeten nemen tot “alle mogelijke listen, kunstgrepen en het verheimelijken van de waarheid”..." (Nieuw Rusland, 17 februari 1938, p. 3) Hieruit trekken zij op rituele wijze de conclusie: het stalinisme is de natuurlijke nazaat van het leninisme.
Helaas is de ethische aanklager niet eens in staat om eerlijk te citeren. Lenin zei: “Men moet (...) zelfs – als het moet – alle mogelijke listen, kunstgrepen en illegale methoden toepassen, de waarheid verzwijgen en verheimelijken, alleen maar om tot de vakverenigingen toegelaten te worden, erin te blijven en er tot elke prijs communistische arbeid in te verrichten.” De noodzaak van uitvluchten en kunstgrepen wordt, volgens Lenins uitleg, teweeggebracht door het feit dat de reformistische bureaucratie, die de arbeiders aan het kapitaal verraadt, op revolutionairen aast, hen vervolgt en zelfs overgaat tot het op hen afsturen van de burgerlijke politie. “Kunstgrepen” en “het verheimelijken van de waarheid” zijn in dit geval slechts methoden van gegronde zelfverdediging tegen de verraderlijke reformistische bureaucratie.
De partij van diezelfde Zenzinov voerde ooit illegaal werk uit tegen het tsarisme, en later tegen de bolsjewieken. In beide gevallen nam ze haar toevlucht tot listigheid, uitvluchten, valse paspoorten en andere vormen van “het verheimelijken van de waarheid”. Al deze middelen werden niet alleen als “ethisch”, maar ook als heroïsch beschouwd, omdat ze overeenkwamen met de politieke doelen van de kleinburgerij. De situatie verandert echter onmiddellijk wanneer het proletarische revolutionairen betreft die gedwongen worden tot het inzetten van samenzweerderige maatregelen tegen de kleinburgerlijke democratie. De sleutel tot de moraliteit van deze heren heeft, zoals we zien, een klassenkarakter!
De “amoralist” Lenin geeft openlijk, in de pers, advies over militaire listigheid tegen verraderlijke leiders. En de moralist Zenzinov hakt kwaadwillig beide uiteinden van het citaat af om de lezer te misleiden: de ethische aanklager blijkt zoals gewoonlijk een kleingeestige oplichter. Niet voor niets herhaalde Lenin maar al te graag: het is erg moeilijk om een gewetensvolle tegenstander te ontmoeten!
Een arbeider die de “waarheid” over de plannen van de stakers niet voor de kapitalisten verzwijgt, is simpelweg een verrader die minachting en een boycot verdient. De soldaat die de “waarheid” aan de vijand onthult, wordt bestraft als een spion. Kerenski trachtte de bolsjewieken ervan te beschuldigen de “waarheid” aan de staf van Ludendorff[34] te hebben onthuld. Het blijkt dat zelfs de “heilige waarheid” geen doel op zich is. Meer dwingende criteria die, zoals de analyse aantoont, een klassenkarakter dragen, heersen over haar.
De strijd op leven en dood is ondenkbaar zonder militaire listigheid, met andere woorden, zonder liegen en bedriegen. Mag het Duitse proletariaat dan niet Hitlers politie misleiden? Of hebben de Sovjet-bolsjewieken misschien een “immorele” houding wanneer ze de GPOe bedriegen? Elke vrome bourgeois juicht de sluwheid van de politie toe die er met listen in slaagt een gevaarlijke gangster te grijpen. Is militaire listigheid echt geoorloofd als het gaat om de omverwerping van de gangsters van het imperialisme?
Norman Thomas spreekt over “die vreemde communistische amoraliteit waarin niets telt behalve de partij en haar macht” (Socialist Call, 12 maart 1938, p. 5). Bovendien gooit Thomas de huidige Komintern, dat wil zeggen de samenzwering van de bureaucratie van het Kremlin tegen de arbeidersklasse, op één hoop met de bolsjewistische partij, die een samenzwering van de geavanceerde arbeiders tegen de bourgeoisie vertegenwoordigde. Deze door en door onoprechte nevenschikking is hierboven al voldoende aan de kaak gesteld. Het stalinisme schermt zich slechts af onder de cultus van de partij; in werkelijkheid vernietigt en vertrapt het de partij in vuiligheid. Het is echter waar dat voor een bolsjewiek de partij alles is. De salonsocialist, Thomas, is verbaasd over een soortgelijke relatie tussen een revolutionair en de revolutie en verwerpt die, omdat hij zelf slechts een bourgeois met een socialistisch “ideaal” is. In de ogen van Thomas en zijn geestverwanten is de partij slechts een secundair instrument voor verkiezingscombinaties en andere soortgelijke doeleinden, meer niet. Zijn persoonlijke leven, belangen, banden en morele criteria bestaan buiten de partij. Met vijandige verbazing kijkt hij neer op de bolsjewiek voor wie de partij een wapen is voor de revolutionaire wederopbouw van de maatschappij, inclusief haar moraliteit. Voor een revolutionaire marxist kan er geen tegenstelling bestaan tussen persoonlijke moraliteit en de belangen van de partij, omdat de partij in zijn bewustzijn de allerhoogste taken en doelen van de mensheid belichaamt. Het is naïef om te denken dat Thomas een hoger begrip van moraliteit heeft dan de marxisten. Hij heeft slechts een lagere opvatting van de partij.
“Alles wat ontstaat, is waard dat het te gronde gaat,” zegt de dialecticus Goethe. De vernietiging van de bolsjewistische partij – een episode in de wereldwijde reactie – doet echter niets af aan haar wereldwijde historische betekenis. In de periode van haar revolutionaire opkomst, dat wil zeggen, toen zij daadwerkelijk de proletarische voorhoede vertegenwoordigde, was ze de meest eerlijke partij in de geschiedenis. Waar ze maar kon, misleidde ze natuurlijk de klassenvijanden; aan de andere kant vertelde ze de werkende mensen de waarheid, de hele waarheid en niets dan de waarheid. Alleen daardoor slaagde ze erin hun vertrouwen te winnen op een schaal die nog door geen enkele andere partij ter wereld was bereikt.
De bedienden van de heersende klassen noemen de organisatoren van deze partij “amoralisten”. In de ogen van bewuste arbeiders draagt deze beschuldiging het karakter van een compliment. Het betekent: Lenin weigerde morele normen te erkennen die slavenhouders voor hun slaven hadden opgesteld en die nooit door de slavenhouders zelf werden nageleefd; hij riep het proletariaat op om de klassenstrijd ook tot de morele sfeer uit te breiden. Wie zwicht voor voorschriften die door de vijand zijn opgesteld, zal die vijand nooit overwinnen!
Het “amoralisme” van Lenin, d.w.z. zijn afwijzing van de boven de klassen staande moraal, heeft hem er niet van weerhouden zijn hele leven trouw te blijven aan één en hetzelfde ideaal; om zijn hele wezen te wijden aan de zaak van de onderdrukten; om de hoogste gewetensvolheid te tonen op het gebied van ideeën en de hoogste onbevreesdheid op het gebied van actie, om een houding te behouden die niet wordt aangetast door ook maar een greintje superioriteit ten opzichte van een “gewone” arbeider, een weerloze vrouw, of een kind. Lijkt het er niet op dat “amoralisme” in het gegeven geval slechts een pseudoniem is voor een hogere menselijke moraliteit?
Een leerzame episode
Hier is het passend om een episode te vertellen die, ondanks haar bescheiden afmetingen, niet slecht het verschil illustreert tussen hun moraal en de onze. In 1935, in een brief aan mijn Belgische vrienden, kwam ik tot de opvatting dat de poging van een jonge revolutionaire partij om “eigen” vakbonden te organiseren, gelijk staat aan zelfmoord. Het is noodzakelijk om de arbeiders te vinden waar ze zijn. Maar betekent dit dat er contributie betaald moet worden om een opportunistisch apparaat in stand te houden? “Natuurlijk,” antwoordde ik, “voor het recht om de reformisten te ondermijnen is het noodzakelijk om hun tijdelijk een contributie te betalen.” Maar de reformisten zullen ons niet toestaan hen te ondermijnen? “Dat klopt,” antwoordde ik, “ondermijning vereist samenzweerderige maatregelen. De reformisten zijn de politieke politie van de bourgeoisie binnen de arbeidersklasse. We moeten handelen zonder hun toestemming en tegen hun verbod in...” Door een toevallige inval in het huis van kameraad D., als ik me niet vergis in verband met de kwestie van wapenleveringen aan de Spaanse arbeiders, nam de Belgische politie mijn brief in beslag. Binnen enkele dagen werd hij gepubliceerd. De pers van Vandervelde, De Man en Spaak[35] spaarde natuurlijk kerk noch kraam tegen mijn “machiavellisme” en “jezuïtisme”. En wie zijn deze beschuldigers? Vandervelde, jarenlang voorzitter van de Tweede Internationale, werd lang geleden een vertrouwde dienaar van het Belgische kapitaal. De Man, die in een reeks lijvige boekwerken het socialisme veredelde met een idealistische moraal en daarbij toenadering zocht tot religie, greep de eerste de beste gelegenheid aan om de arbeiders te verraden en werd een ordinaire burgerlijke minister. Nog mooier is het geval van Spaak. Anderhalf jaar eerder behoorde deze heer tot de links-socialistische oppositie en kwam bij mij in Frankrijk om raad te vragen over de strijdmethoden tegen Vandervelde’s bureaucratie.
Ik zette dezelfde opvattingen uiteen die later mijn brief vormden. Maar binnen een jaar na zijn bezoek koos Spaak voor de lusten zonder de lasten. Hij verraadde zijn kameraden van de oppositie en werd een van de meest cynische ministers van het Belgische kapitaal. Binnen de vakbonden en binnen hun eigen partij smoren deze heren elke kritische stem in de kiem, corrumperen en kopen ze systematisch de meest geavanceerde arbeiders om en royeren ze even stelselmatig de weerspannigen. Ze onderscheiden zich alleen van de GPOe door het feit dat ze nog niet hun toevlucht hebben genomen tot het vergieten van bloed – als goede patriotten sparen ze het bloed van de arbeiders voor de volgende imperialistische oorlog. Het is duidelijk – men moet wel een helse verschrikking zijn, een morele misvorming, een “kaffer”, een bolsjewiek, om de revolutionaire arbeiders te adviseren de voorschriften van de samenzwering in acht te nemen in de strijd tegen deze heren!
Vanuit het oogpunt van de Belgische wet bevatte mijn brief natuurlijk niets strafbaars. Het was de plicht van de “democratische” politie om de brief terug te sturen naar de geadresseerde met een verontschuldiging. De socialistische partij had de plicht om te protesteren tegen de inval die was ingegeven door bezorgdheid over de belangen van generaal Franco. Maar de heren Socialisten waren helemaal niet verlegen om gebruik te maken van de onfatsoenlijke politiedienst – zonder deze hadden ze niet kunnen genieten van de gelukkige gelegenheid om nogmaals de superioriteit van hun moraal over het amoralisme van de bolsjewieken bloot te leggen.
Alles is symbolisch in deze episode. De Belgische sociaaldemocraten stortten emmers vol verontwaardiging over mij uit, terwijl hun Noorse geestverwanten mij en mijn vrouw achter slot en grendel hielden om te voorkomen dat we ons zouden verdedigen tegen de beschuldigingen van de GPOe. De Noorse regering wist heel goed dat de Moskouse beschuldigingen vals waren – de sociaaldemocratische half-officiële krant bevestigde dit openlijk tijdens de eerste dagen. Maar Moskou raakte de Noorse reders en vishandelaren in hun portemonnee – en de heren sociaaldemocraten gingen onmiddellijk door de knieën. De leider van de partij, Martin Tranmæl, is niet alleen een autoriteit op moreel gebied, maar ook openlijk een rechtschapen mens: hij drinkt niet, rookt niet, eet geen vlees en baadt 's winters in een wak in het ijs. Dit weerhield hem er niet van om, na ons op bevel van de GPOe te arresteren, uitgerekend een Noorse agent van de GPOe, ene Jacob Fries – een bourgeois zonder eer of geweten – uit te nodigen om mij te belasteren. Maar genoeg…
De moraal van deze heren bestaat uit conventionele leefregels en manieren van spreken die verondersteld worden hun belangen, lusten en angsten af te schermen. In meerderheid zijn ze bereid tot elke laagheid – verwerping van overtuigingen, trouweloosheid, verraad – in naam van ambitie of hebzucht. In de heilige sfeer van de persoonlijke belangen heiligt het doel voor hen alle middelen. Maar juist daarom hebben ze speciale morele codes nodig, die gelijktijdig duurzaam en elastisch zijn, zoals goede bretels. Ze verafschuwen iedereen die hun beroepsgeheimen blootlegt aan de massa. In “vreedzame” tijden wordt hun haat uitgedrukt in laster – in grove taal of in “filosofische” taal. In tijden van scherpe sociale conflicten, zoals in Spanje, vermoorden deze moralisten, hand in hand met de GPOe, revolutionairen. Om zichzelf te rechtvaardigen herhalen ze: “trotskisme en stalinisme zijn één en hetzelfde.”
Dialectische verwevenheid tussen doel en middel
Een middel kan alleen gerechtvaardigd worden door zijn doel. Maar het doel moet op zijn beurt gerechtvaardigd worden. Vanuit het marxistische gezichtspunt, dat de historische belangen van het proletariaat uitdrukt, is het doel gerechtvaardigd als het leidt tot de vergroting van de macht van de mens over de natuur en tot de afschaffing van de macht van de mens over de mens.
“Begrijpen we dan goed dat bij het bereiken van dit doel alles geoorloofd is?” vraagt de filister sarcastisch, waarmee hij laat zien dat hij er niets van begrijpt. Datgene is geoorloofd, antwoorden wij, wat werkelijk leidt tot de bevrijding van de mensheid. Aangezien dit doel enkel door revolutie bereikt kan worden, heeft de bevrijdende moraliteit van het proletariaat noodzakelijkerwijs een revolutionair karakter. Ze verzet zich op onverzoenlijke wijze tegen niet alleen religieuze dogma's, maar tegen elke vorm van idealistisch fetisjisme, tegen deze filosofische gendarmes van de heersende klasse. Ze leidt een gedragsregel af uit de wetten van de ontwikkeling van de maatschappij, dus in de eerste plaats uit de klassenstrijd, deze wet aller wetten.
“Maar toch,” blijft de moralist aandringen, ”betekent dit dat in de klassenstrijd tegen de kapitalisten alle middelen geoorloofd zijn: liegen, bedriegen, verraad, moord, enzovoort?” Toegestaan en verplicht zijn die middelen en alleen die middelen, antwoorden wij, die het revolutionaire proletariaat verenigen, die zijn harten vullen met onverzoenlijke vijandigheid tegen onderdrukking, die het minachting bijbrengen voor de officiële moraliteit en haar democratische napraters, die het bewust maken van zijn eigen historische missie, die zijn moed en geest van zelfopoffering in de strijd verhogen. Juist hieruit vloeit voort dat niet alle middelen toelaatbaar zijn. Als we zeggen dat het doel de middelen heiligt, dan volgt daaruit voor ons de conclusie dat het grote revolutionaire doel die lage middelen en manieren verwerpt die een deel van de arbeidersklasse tegen andere delen opzetten, of die proberen de massa's gelukkig te maken zonder hun eigen deelname; of die het geloof van de massa's in zichzelf en hun organisatie verlagen en vervangen door aanbidding van de “leiders”. Primair en onverzoenlijk verwerpt de revolutionaire moraliteit slaafsheid ten opzichte van de bourgeoisie en hooghartigheid ten opzichte van de werkende mensen, dat wil zeggen die eigenschappen waarin kleinburgerlijke betweters en moralisten volledig doordrenkt zijn.
Deze criteria geven natuurlijk geen pasklaar antwoord op de vraag wat in elk afzonderlijk geval toelaatbaar en ontoelaatbaar is. Zulke automatische antwoorden kunnen er niet zijn. Problemen van revolutionaire moraliteit zijn versmolten met de problemen van revolutionaire strategie en tactiek. De levende ervaring van de beweging, verduidelijkt door de theorie, geeft het juiste antwoord op deze problemen.
Het dialectisch materialisme kent geen dualisme tussen middel en doel. Het doel vloeit op natuurlijke wijze voort uit de historische beweging. Op organische wijze worden de middelen ondergeschikt gemaakt aan het doel. Het onmiddellijke doel wordt het middel voor een verder doel. In zijn toneelstuk Franz von Sickingen legt Ferdinand Lassalle[36] een van de helden de volgende woorden in de mond:
"Toon niet alleen het doel, maar toon ook de weg,
Want zo verstrengeld hier op aarde zijn weg en doel,
Dat de ene steeds verandert met het andere,
En een andere weg ook een ander doel voortbrengt."
De regels van Lassalle zijn verre van perfect. Nog erger is het feit dat Lassalle zelf in de praktische politiek afweek van het hierboven geformuleerde voorschrift – het is voldoende om eraan te herinneren dat hij zelfs geheime overeenkomsten met Bismarck sloot! Maar de dialectische verwevenheid tussen middel en doel wordt volledig correct uitgedrukt in de hierboven geciteerde zinnen. Tarwezaad moet gezaaid worden om een korenaar te kunnen voortbrengen.
Is individuele terreur bijvoorbeeld toelaatbaar of ontoelaatbaar vanuit het oogpunt van de “zuivere moraal”? In deze abstracte vorm bestaat de kwestie voor ons helemaal niet. Conservatieve Zwitserse bourgeois spreken zelfs nu nog hun officiële lof uit over de terrorist Willem Tell. Onze sympathieën liggen volledig bij de Ierse, Russische, Poolse of Hindoe-terroristen in hun strijd tegen nationale en politieke onderdrukking. De vermoorde Kirov[37], een ruwe satraap, roept geen sympathie op. Onze relatie tot de moordenaar blijft alleen neutraal omdat we niet weten welke motieven hem hebben geleid. Als bekend zou worden dat Nikolajev handelde als een bewuste wreker voor de rechten van de arbeiders die door Kirov met voeten werden getreden, zouden onze sympathieën volledig aan de kant van de moordenaar staan. Voor ons is echter niet de kwestie van subjectieve motieven van doorslaggevend belang, maar die van objectieve doelmatigheid. Zijn de gegeven middelen werkelijk in staat om naar het doel te leiden? Met betrekking tot individuele terreur tonen zowel theorie als ervaring aan dat dit niet het geval is. Tegen de terrorist zeggen we: het is onmogelijk om de massa’s te vervangen; alleen in de massabeweging kun je een doelmatige uitdrukking vinden voor je heldendom. Maar onder omstandigheden van burgeroorlog is de moord op individuele onderdrukkers niet langer een daad van individuele terreur. Als een revolutionair, laten we zeggen, generaal Franco en zijn staf in de lucht zou blazen, zou dat zelfs bij de democratische eunuchen nauwelijks morele verontwaardiging oproepen. Onder de omstandigheden van een burgeroorlog zou een soortgelijke daad politiek gezien volledig doelmatig zijn. Dus zelfs in de scherpste kwestie – moord op mens door mens – blijken morele absoluten nutteloos te zijn. Morele evaluaties vloeien, samen met politieke evaluaties, voort uit de innerlijke behoeften van de strijd.
De bevrijding van de arbeiders kan alleen door de arbeiders zelf tot stand komen. Daarom is er geen grotere misdaad dan de massa's te misleiden, nederlagen af te schilderen als overwinningen, vrienden als vijanden, arbeidersleiders om te kopen, legenden te fabriceren, valse processen op touw te zetten; kortom, te doen wat de stalinisten doen. Deze middelen kunnen maar één doel dienen: het verlengen van de overheersing van een kliek die al veroordeeld is door de geschiedenis. Maar ze kunnen niet dienen om de massa's te bevrijden. Daarom voert de Vierde Internationale tegen het stalinisme een strijd op leven en dood.
De massa's zijn natuurlijk verre van volmaakt. Idealisering van de massa's is ons vreemd. We hebben ze gezien onder verschillende omstandigheden, in verschillende stadia en bovendien tijdens de grootste politieke schokken. We hebben hun sterke en zwakke kanten waargenomen. Hun sterke kant – vastberadenheid, zelfopoffering, heldendom – kwam altijd het duidelijkst tot uiting in tijden van revolutionaire opleving. In deze periode stonden de bolsjewieken aan het hoofd van de massa's. Daarna doemde een ander historisch hoofdstuk op, toen de zwakke kant van de onderdrukten op de voorgrond trad: heterogeniteit, een gebrek aan cultuur, een beperkt wereldbeeld. De massa's werden moe van de spanning, raakten gedesillusioneerd, verloren het geloof in zichzelf – en maakten de weg vrij voor de nieuwe aristocratie. In dit tijdperk raakten de bolsjewieken (“trotskisten”) geïsoleerd van de massa's. In de praktijk hebben we twee van zulke grote historische cycli meegemaakt: 1897-1905, jaren van vloed; 1907-1913 jaren van eb; 1917-1923, een periode van opleving zonder weerga in de geschiedenis; ten slotte een nieuwe periode van reactie die zelfs vandaag de dag nog niet ten einde is. In deze immense gebeurtenissen leerden de “trotskisten” het ritme van de geschiedenis, dat wil zeggen, de dialectiek van de klassenstrijd. Ze leerden ook, zo lijkt het, en tot op zekere hoogte met succes, hoe ze hun subjectieve plannen en programma's ondergeschikt konden maken aan dit objectieve ritme. Ze leerden niet in wanhoop te vervallen over het feit dat de wetten van de geschiedenis niet afhankelijk zijn van hun individuele smaak en niet ondergeschikt zijn aan hun eigen morele criteria. Ze leerden hun individuele verlangens ondergeschikt te maken aan de wetten van de geschiedenis. Ze hebben geleerd om niet bang te worden voor de machtigste vijanden als hun macht in strijd is met de behoeften van de historische ontwikkeling. Ze weten hoe ze tegen de stroom in moeten zwemmen vanuit de diepe overtuiging dat de nieuwe historische vloed hen naar de andere oever zal voeren. Niet iedereen zal die oever bereiken, velen zullen verdrinken. Maar met open ogen en met een intense wil aan deze beweging deelnemen – alleen dit kan een denkend wezen de hoogste morele voldoening geven!
COYOACAN, D.F., 16 februari 1938. Leon Trotski
P. S. – Ik schreef deze regels in de dagen dat mijn zoon, mij onbekend, worstelde met de dood. Ik draag aan zijn nagedachtenis dit kleine werkje op dat, naar ik hoop, zijn goedkeuring zou hebben gekregen – Leon Sedov was een echte revolutionair en verachtte de farizeeërs. L.T.
[1] Quod erat demonstrandum: “hetgeen bewezen moest worden.”
[2] H.G. Wells: Britse sciencefictionschrijver met socialistische sympathieën, auteur van o.a. War of the Worlds en The Time Machine.
[3] Max Eastman: Amerikaanse schrijver en activist die aanvankelijk sympathiseerde met Trotski en de Linkse Oppositie, maar zich later tegen hen keerde.
[4] Pjotr Wrangel: een commandant van de anti-bolsjewistische Witte Legers in de Russische Burgeroorlog, die opereerde vanuit de Krim. Van adellijke afkomst, vandaar de benaming baron.
[5] John L. Lewis was een leider van de Amerikaanse mijnwerkersvakbond UMW en de eerste voorzitter van het Congress of Industrial Organizations (CIO), een linkse vakbondskoepel die in 1935 gevormd werd.
[6] In de Franse revolutie verwijst thermidor naar de maand in de revolutionaire kalender waarin in het jaar 1794 de radicale revolutionaire vleugel de macht verloor. De revolutie verschoof naar rechts en bepaalde revolutionaire maatregelen werden teruggedraaid. Trotski sprak over de thermidoriaanse bureaucratie en Sovjet-thermidor om het bureaucratische regime van Stalin te beschrijven, dat veel revolutionaire maatregelen terugdraaide maar de genationaliseerde eigendom behield.
[7] GPOe (Gosoedarstvennoje Polititsjeskoje Oepravlenije): Politiek Staatsdirectoraat. Naam voor de inlichtingen- en veiligheidsdienst van de USSR.
[8] Denis Pritt: een Britse Labour-parlementariër die Stalin steunde. Themis is de Griekse god van orde en recht, die een chiton (een soort tuniek) draagt. Romain Rolland was een Franse pacifistische schrijver die met Stalin sympathiseerde.
[9] Genrich Jagoda: het hoofd van de GPOe tussen 1934-36, verantwoordelijk voor de eerste Moskouse schijnprocessen. Werd zelf in 1936 afgezet en berecht door zijn opvolger Jezjov.
[10] Michail Toechatsjevski en Iona Jakir waren twee vooraanstaande Sovjet-officieren die in 1937 na een schijnproces ter dood werden veroordeeld, samen met duizenden andere officieren. Deze zuivering verzwakte het Rode Leger zozeer, dat Hitler overtuigd raakte om de USSR binnen te vallen in 1941.
[11] Walter Duranty en Louis Fischer waren Amerikaanse journalisten in de USSR die de misdaden van Stalin goedpraatten.
[12] Verouderde titel voor de keizer van Japan.
[13] De Internationale Commissie van Onderzoek verwijst naar een onafhankelijke commissie onder leiding van de Amerikaanse filosoof John Dewey, die de aanklachten tegen Leon Trotski en Leon Sedov onderzocht en tot de conclusie kwam dat ze onschuldig waren.
[14] Eugene Lyons en Liston Oak waren Amerikaanse journalisten met sympathie voor de USSR, die daar later op terug kwamen. Walter Krivitski was een geheim agent van de GPOe die overliep naar de VS. Charles Rappoport was een veteraan van de Franse CP die in 1938 brak met de partij.
[15] De Onafhankelijke Arbeiderspartij [Independent Labour Party - ILP] was een linkse afsplitsing van de Britse Labour Party, die aangesloten was bij het Londense Bureau.
[16] Norman Thomas was de leider van de Socialistische Partij van Amerika (1936-42) en meermaals presidentskandidaat.
[17] De Tweede Internationale was de sociaaldemocratische internationale. De Amsterdamse Internationale was een internationaal verbond van reformistische vakbonden.
[18] Léon Blum: leider van de Franse socialisten en driemaal premier, onder andere van de Volksfront-regering van 1936-38.
[19] Otto Bauer: Oostenrijkse sociaaldemocratische leider, theoreticus van het ‘austro-marxisme’, een stroming van het reformisme die marxiaanse terminologie hanteert.
[20] Andrej Visjinski: de aanklager van de Moskouse schijnprocessen, een voormalige mensjewiek.
[21] Londense Bureau: benaming voor het “Internationaal Revolutionair Marxistisch Centrum”, een samenwerkingsverband van centristische partijen die zich niet thuis voelden bij de Tweede en Derde Internationale, maar ook niet voor de Vierde Internationale kozen. Fenner Brockway was zijn secretaris en een leider van de Britse ILP.
[22] Heinrich Brandler en Jay Lovestone waren leiders van de Rechtse Oppositie binnen de Komintern in respectievelijk Duitsland en de VS.
[23] Nikolaj Jezjov: hoofd van de GPOe, de nog meedogenlozere opvolger van Jagoda.
[24] Jacob Walcher was een leider van de Socialistische Arbeiderspartij van Duitsland, aangesloten bij het Londense Bureau.
[25] Verwijzing naar Napoleon Bonaparte en zijn heerschappij, die volgde na de thermidor, door middel van een coup in 1799. Bonapartisme wordt als breder begrip door marxisten gebruikt om ‘heerschappij van het zwaard’, een militaire dictatuur aan te duiden.
[26] De door Robespierre geleide jakobijnen waren de radicale linkervleugel van de Franse revolutionairen en heersten van juni 1793 tot juli 1794. Gevolgd door de thermidoriaanse reactie.
[27] William Green: rechtse leider van de Amerikaanse vakbondskoepel AFL; Léon Blum: zie boven; Maurice Thorez: stalinistische leider van de Franse CP; Juan García Oliver: leider van de anarchistische vakbond CNT die minister van justitie werd in de burgerlijk-republikeinse Volksfront-regering.
[28] Het Spaanse parlement, in dit geval die van de Spaanse republiek.
[29] Emil Ludwig: Duits-Zwitserse auteur van biografieën over “grote mannen”.
[30] Trotski verwijst hier naar de Kronstadt-opstand van 1921 en de opstand van de Oekraïense anarchistenleider Machno tijdens de Russische burgeroorlog. Beide waren opstanden van een kleinburgerlijke aard tegen de vroege Russische Sovjetrepubliek. In de jaren ‘30 werden deze gebeurtenissen gebruikt om Trotski mee aan te vallen en te stellen dat hij en Lenin niet beter waren dan Stalin.
[31] Het woord “kaffer” was een raciale aanduiding voor zwarte inwoners van zuidelijk Afrika. Sinds het midden van de 20e eeuw wordt het beschouwd als een scheldwoord en in het heden is het een zeer beledigend woord. In Zuid-Afrika is het zelfs verboden om te gebruiken. In 1938 had het nog niet deze connotatie.
[32] De sociaal-revolutionairen (SR’s) waren begin 20e eeuw een partij van agrarisch socialisten in tsaristisch Rusland, die zich baseerde op de boeren. Ze hadden een traditie van individuele terreuraanslagen. In 1917 sloten de SR-leiders zich na de Februarirevolutie aan bij de burgerlijke Voorlopige regering en verraadden hun achterban. Een linkse afsplitsing steunde de Oktoberrevolutie en trad na deze revolutie tijdelijk toe tot de Sovjetregering. De rechtse hoofdstroom keerde zich met gewapende strijd tegen de Sovjetmacht en werd uiteindelijk verboden.
[33] Aleksandr Kerenski: formeel lid van de SR-partij. Hoofd van de Voorlopige Regering van juli tot november 1917, totdat deze omvergeworpen werd door de Oktoberrevolutie.
[34] Erich Ludendorff: kwartiermeester-generaal in het Duitse leger tijdens de Eerste Wereldoorlog. Na de Duitse revolutie betrokken bij verschillende contrarevolutionaire couppogingen.
[35] Emile Vandervelde, Henri De Man, Paul-Henri Spaak: leiders van de sociaaldemocratische Belgische Werkliedenpartij, onderdeel van de Tweede Internationale.
[36] Ferdinand Lassalle: een van de leiders van de Duitse arbeidersbeweging in de 19e eeuw.
[37] Sergej Kirov: een hoge partijbureaucraat in Leningrad, die in 1934 vermoord werd door Leonid Nikolajev, met actieve assistentie van de GPOe. Stalin zag Kirov als een rivaal en zat zeer zeker achter de moord; tegelijkertijd werd de moord op Kirov gebruikt om een reeks schijnprocessen tegen Oppositionisten in gang te zetten.