In dit artikel van Trotski uit mei 1938 uit hij kritiek op het versteende denken van ultralinkse sektariërs en hun onvermogen om de wereld op een concrete manier te analyseren, vooral wanneer het om de kwestie van oorlogen gaat. Voor het eerst in het Nederlands vertaald door ons.
Bepaalde professionele praatjesmakers met ultralinkse inslag proberen koste wat kost de stellingen van het Secretariaat van de Vierde Internationale over oorlog te 'corrigeren', in overeenstemming met hun eigen versteende vooroordelen. Zij vallen in het bijzonder dat deel van de stellingen aan waarin staat dat in alle imperialistische landen de revolutionaire partij, die in oorlogstijd onverzoenlijke oppositie tegen haar eigen regering blijft voeren, niettemin haar praktische politiek in ieder land zou moeten vormen naar de interne situatie en de internationale groeperingen. Daarbij zou er scherp onderscheid gemaakt moeten worden tussen een arbeidersstaat en een burgerlijke staat en tussen een koloniaal land en een imperialistisch land.
Het proletariaat van het in bondgenootschap met de USSR staande kapitalistische land [1] handhaaft ten volle zijn onverzoenlijke vijandschap tegenover de imperialistische regering van het eigen land. In dit opzicht zal er geen verschil zijn met de politiek van het proletariaat van het land dat de USSR bestrijdt. Doch in het karakter der praktische acties kunnen zich belangrijke verschillen voordoen, welke tevoorschijn worden geroepen door de concrete oorlogstoestand. (De Vierde Internationale en de oorlog)
De ultralinksen beschouwen deze stelling, waarvan de juistheid door de gehele loop van de ontwikkelingen bewezen is, als het beginpunt van... sociaal-patriottisme. [2] Aangezien de houding jegens imperialistische regeringen 'hetzelfde' zou moeten zijn in alle landen, verwerpen deze strategen ieder onderscheid buiten de grenzen van hun eigen imperialistische land. Theoretisch gezien komt hun fout voort uit een poging om fundamenteel verschillende grondslagen voor oorlogs- en vredespolitiek te bedenken.
Laten we aannemen dat er morgen een opstand uitbreekt in de Franse kolonie Algerije onder het vaandel van de nationale onafhankelijkheid, en dat de Italiaanse regering, gedreven door haar eigen imperialistische belangen, voorbereidingen treft om wapens naar de rebellen te sturen. Wat zou de houding van de Italiaanse arbeiders in dit geval moeten zijn? Ik heb doelbewust voor een voorbeeld gekozen van een opstand tegen een democratisch imperialisme, met tussenkomst aan de kant van de rebellen van een fascistisch imperialisme. Zouden de Italiaanse arbeiders moeten verhinderen dat er wapens naar de Algerijnen verscheept worden? Laat enig ultralinks persoon ook maar durven om deze vraag bevestigend te beantwoorden. Iedere revolutionair zou, samen met de Italiaanse arbeiders en de opstandige Algerijnen, zo'n antwoord met verontwaardiging verwerpen. Zelfs als er gelijktijdig een algemene zeeliedenstaking in Italië zou uitbreken, dan nog zouden de stakers een uitzondering maken voor de schepen die hulpgoederen vervoeren naar de koloniale slaven in opstand; anders zouden zij niets meer zijn dan ellendige vakbondslieden – en geen proletarische revolutionairen.
Tegelijkertijd zouden de Franse zeelieden, ook al worden zij met geen enkele staking geconfronteerd, gedwongen worden alles in het werk te stellen om de verscheping tegen te houden van munitie bestemd voor inzet tegen de rebellen. Enkel zo'n politiek vanuit de kant van de Italiaanse en Franse arbeiders vormt de politiek van revolutionair internationalisme.
Betekent dit echter dat de Italiaanse arbeiders in dit geval hun strijd tegen het fascistische regime matigen? Absoluut niet. Het fascisme levert 'hulp' aan de Algerijnen, enkel om zijn vijand Frankrijk te verzwakken en diens koloniën in zijn roofzuchtige handen te krijgen. De revolutionaire Italiaanse arbeiders vergeten dit geen moment. Zij roepen de Algerijnen op om hun verraderlijke 'bondgenoot' niet te vertrouwen en voeren tegelijkertijd hun eigen onverzoenlijke strijd verder tegen het fascisme, 'de hoofdvijand in eigen land'. Alleen op deze manier kunnen zij het vertrouwen winnen van de rebellen, de opstand helpen en hun eigen revolutionaire positie versterken.
Als het bovenstaande juist is in vredestijd, waarom wordt het dan onjuist in oorlogstijd? Iedereen kent de stelling van de beroemde Duitse militaire theoreticus Clausewitz, dat oorlog de voortzetting is van politiek met andere middelen. Deze diepe gedachte leidt natuurlijkerwijs tot de conclusie dat de strijd tegen oorlog niets meer is dan de voortzetting van de algemene proletarische strijd in vredestijd. Verwerpt en saboteert het proletariaat in vredestijd alle handelingen en maatregelen van de burgerlijke regering? Zelfs tijdens een staking die een hele stad behelst, nemen de arbeiders maatregelen om te garanderen dat er voedsel naar hun eigen districten geleverd wordt, zorgen zij dat ze water hebben, dat de ziekenhuizen er niet onder lijden, etc. Zulke maatregelen worden niet bepaald door opportunisme ten opzichte van de bourgeoisie, maar door de belangen van de staking zelf, het belang van de sympathie van de overrompelde stedelijke massa's, etc. Deze elementaire regels van proletarische strategie in vredestijd behouden tevens hun volle kracht in oorlogstijd.
Een onverzoenlijke houding tegenover het burgerlijk militarisme betekent geenszins dat het proletariaat in alle gevallen een strijd begint tegen zijn eigen 'nationale' leger. Op z'n minst zouden de arbeiders geen soldaten storen die een brand blussen of drenkelingen redden tijdens een overstroming; integendeel, ze zouden zij aan zij staan met de soldaten, hen helpen en zich met hen verbroederen. En het vraagstuk beperkt zich niet tot rampen die door de elementen veroorzaakt worden. Als de Franse fascisten vandaag een poging tot staatsgreep zouden doen en de regering-Daladier gedwongen zou zijn om troepen in te zetten tegen de fascisten, dan zouden de revolutionaire arbeiders, met behoud van hun volledige politieke onafhankelijkheid, aan de zijde van deze troepen tegen de fascisten vechten. Zo worden de arbeiders in een aantal gevallen gedwongen om de praktische maatregelen van de burgerlijke regering niet alleen toe te staan en te tolereren, maar ook om ze actief te ondersteunen.
In negentig van de honderd gevallen zetten de arbeiders daadwerkelijk een minteken neer waar de bourgeoisie een plusteken neerzet. In tien gevallen worden zij echter gedwongen om hetzelfde teken als de bourgeoisie neer te zetten, maar met hun eigen stempel, waarop hun wantrouwen jegens de bourgeoisie uitgedrukt wordt. De politiek van het proletariaat wordt helemaal niet automatisch afgeleid van de politiek van de bourgeoisie, waarbij deze enkel het tegenovergestelde teken zou dragen – dit zou van iedere sektariër een meester-strateeg maken; nee, de revolutionaire partij moet zichzelf iedere keer onafhankelijk oriënteren naar zowel de interne als de externe situatie om tot die beslissingen te komen die het best overeenkomen met de belangen van het proletariaat. Deze regel is net zozeer van toepassing in oorlogstijd als in vredestijd.
Stel dat in de volgende Europese oorlog het Belgische proletariaat eerder de macht verovert dan het proletariaat van Frankrijk. Ongetwijfeld zal Hitler proberen het proletarische België te verpletteren. Om haar eigen flanken te dekken zou de Franse regering zich genoodzaakt kunnen voelen om de Belgische arbeidersregering met wapens te helpen. De Belgische Sovjets zouden deze wapens uiteraard met beide handen aannemen. Maar zouden de Franse arbeiders, wellicht vanuit het principe van het defaitisme, hun bourgeoisie moeten verhinderen in de verscheping van wapens naar proletarisch België? Enkel directe verraders of volslagen idioten kunnen zo redeneren.
De Franse bourgeoisie zou enkel wapens naar proletarisch België kunnen sturen uit angst voor het grootste militaire gevaar en enkel met de verwachting om later de proletarische revolutie met haar eigen wapens te verpletteren. Voor de Franse arbeiders is proletarisch België daarentegen de grootste steun in hun strijd tegen hun eigen bourgeoisie. De uitkomst van de strijd zou in de laatste instantie bepaald worden door de krachtsverhoudingen, waar een juiste politiek als een zeer belangrijke factor aan bijdraagt. De eerste taak van de revolutionaire partij is om de tegenstelling tussen twee imperialistische landen, Frankrijk en Duitsland, te benutten om het proletarische België te redden.
Ultralinkse scholastici denken niet in concrete termen, maar in lege abstracties. Zij hebben het idee van defaitisme tot zo'n vacuüm omgevormd. Zij kunnen het proces van oorlog noch het proces van revolutie op een levendige manier zien. Zij zoeken een hermetisch afgesloten formule, die geen frisse lucht toelaat. Dit soort formules kunnen echter geen oriëntatie bieden voor de proletarische voorhoede.
De klassenstrijd naar haar hoogste vorm brengen – burgeroorlog – dit is de taak van het defaitisme. Maar deze taak kan enkel uitgevoerd worden door de revolutionaire mobilisatie van de massa's, dat wil zeggen, door het verbreden, uitdiepen en verscherpen van die revolutionaire methodes die de inhoud vormen van de klassenstrijd in 'vredes'-tijd. De proletarische partij zoekt geen toevlucht tot kunstmatige methoden, zoals het in brand steken van loodsen, het plaatsen van bommen, het vernielen van treinen, etc., om haar eigen regering ten val te brengen. Zelfs als zij op deze weg succesvol zou zijn, zou de militaire nederlaag in het geheel niet leiden tot een revolutionair succes, een succes wat enkel gegarandeerd kan worden door de onafhankelijke beweging van het proletariaat. Revolutionair defaitisme betekent enkel dat in haar klassenstrijd de proletarische partij niet door enige 'patriottische' overweging gestopt wordt. De nederlaag van haar eigen imperialistische regering, tot stand gebracht of versneld door de revolutionaire beweging van de massa's, is namelijk een onvergelijkbaar minder kwaad dan een overwinning die behaald wordt op basis van nationale eenheid, dat wil zeggen, de politieke onderwerping van het proletariaat. Daarin ligt de volledige betekenis van defaitisme en deze betekenis is volledig toereikend.
De strijdmethodes veranderen natuurlijk wanneer de strijd de openlijk revolutionaire fase ingaat. Burgeroorlog is een oorlog en heeft in dit opzicht zijn bijzondere wetten. In een burgeroorlog zijn het bombarderen van loodsen, het vernielen van treinen en alle andere vormen van militaire 'sabotage' onvermijdelijk. Hun geschiktheid wordt bepaald door zuiver militaire overwegingen – burgeroorlog zet revolutionaire politiek voort, maar met andere, precies gezegd, militaire middelen.
Tijdens een imperialistische oorlog kunnen zich echter gevallen voordoen waar een revolutionaire partij gedwongen wordt om tot militair-technische maatregelen over te gaan, hoewel deze nog niet direct uit de revolutionaire beweging in eigen land voortvloeien. Als het aankomt op het sturen van wapens of troepen tegen een arbeidersregering of opstandige kolonie, dan kunnen niet alleen zulke methodes als boycot en staking, maar ook directe militaire sabotage geheel praktisch en verplicht worden. Of men wel of niet zijn toevlucht neemt tot zulke maatregelen, zal een kwestie zijn van de praktische mogelijkheden daartoe. Als de Belgische arbeiders, die de macht veroveren in oorlogstijd, hun eigen militaire agenten hebben op Duitse bodem, dan zou het de plicht zijn van deze agenten om niet te twijfelen aan de inzet van welk technisch middel dan ook om Hitlers troepen te stoppen. Het is volkomen duidelijk dat de revolutionaire Duitse arbeiders ook verplicht zijn (als ze daartoe in staat zijn) om deze taak uit te voeren in het belang van de Belgische revolutie, ongeacht het algemene verloop van de revolutionaire beweging in Duitsland zelf.
Een defaitistische politiek, dat wil zeggen, de politiek van onverzoenlijke klassenstrijd in oorlogstijd, kan dus niet 'hetzelfde' zijn in alle landen, net zomin als de politiek van het proletariaat hetzelfde kan zijn in vredestijd. Enkel de Komintern van de epigonen heeft een regime opgezet waarin de partijen van alle landen gelijktijdig met de linkervoet naar voren beginnen te marcheren. In de strijd tegen dit bureaucratische cretinisme hebben we meermaals geprobeerd te bewijzen dat de algemene principes en taken in ieder land gerealiseerd moeten worden in overeenstemming met zijn interne en externe omstandigheden. Dit principe blijft ook geheel geldig in oorlogstijd.
Die ultralinksen die niet willen denken als marxisten, dat wil zeggen, op concrete wijze, zullen door de oorlog worden overvallen. Hun politiek in oorlogstijd zal een fatale bekroning zijn van hun politiek in vredestijd. De eerste artillerieschoten zullen de ultralinksen in politieke non-existentie blazen of zullen hen in het kamp van het sociaal-patriottisme drijven. Dit is precies wat de Spaanse anarchisten, absolute 'ontkenners' van de staat, overkwam, toen zij door dezelfde oorzaken burgerlijke ministers werden toen de oorlog uitbrak. Om een juiste politiek te voeren in oorlogstijd, moet men leren om op juiste wijze na te denken in vredestijd.
|
COYOACAN, D.F. |
Voetnoten
- We kunnen het vraagstuk van het klassenkarakter van de USSR terzijde laten. We zijn geïnteresseerd in het vraagstuk van politiek met betrekking tot een arbeidersstaat in het algemeen of tot een koloniaal land dat voor zijn onafhankelijkheid vecht. Wat de klassenaard van de USSR betreft, kunnen we de ultralinksen overigens aanraden om zichzelf te bekijken in de spiegel van A. Ciliga's boek, In the Country of the Big Lie. Deze ultralinkse auteur, bij wie enige marxistische scholing volledig ontbreekt, zet zijn idee geheel door tot het einde, dat wil zeggen, tot liberaal-anarchistische abstractie.
- Mevrouw Simone Weil schrijft zelfs dat ons standpunt hetzelfde is als dat van Plechanov in 1914-1918. Simone Weil heeft natuurlijk het recht om niets te begrijpen. Het is echter niet nodig om dit recht te misbruiken.