Een recent onderzoek van het Amsterdamse Instituut van Arbeidsstudies (AIAS) toont aan dat de kloof tussen arm en rijk in Nederland sneller is gegroeid dan altijd werd beweerd. Enkele mythes over ongelijkheid in Nederland zijn hiermee doorbroken.
Een recent onderzoek van het Amsterdamse Instituut van Arbeidsstudies (AIAS) toont aan dat de kloof tussen arm en rijk in Nederland sneller is gegroeid dan altijd werd beweerd. Enkele mythes over ongelijkheid in Nederland zijn hiermee doorbroken.
De eerste mythe die doorbroken is, is de mythe van het uitzonderlijk egale Nederland. De rechterzijde beweert altijd dat Nederland een uitzonderlijk egaal land is. Dat wordt dan weer gebruikt als rechtvaardiging dat er best wel wat maatregelen genomen kunnen worden om de rijken rijker te laten worden, aangezien dat de economie zou stimuleren en iedereen er dan vooruit op zou gaan.
De meeste studies over ongelijkheid zijn gebaseerd op de zogenaamde ‘gini-coëfficiënt’, welke de inkomensongelijkheid meet. 0% is hierbij totale gelijkheid, en 100% is totale ongelijkheid. Deze heeft volgens de OECD voor Nederland in het jaar 2010 de waarde 28,8%; de Wereldbank en het CIA World Factbook geven schattingen van één procentpunt hoger. Dit is uiteraard zeer laag in vergelijking met extreem ongelijke landen zoals Brazilië (54,7% in 2009), Zuid-Afrika (63,1% in 2009) en andere landen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika. Het is echter niet waar dat Nederland een extreme uitschieter is binnen Europa. Het door de publieke opinie immer geprezen Duitsland had in 2010 een gini-coëfficiënt van gelijke grootte als Nederland, terwijl landen zoals Oostenrijk, België, Tsjechië, Denemarken en Finland een gini-coëfficiënt van enkele procentpunten lager hadden.
De studie van het AIAS kijkt echter verder dan alleen naar de gini-coëfficiënt, door meer naar de gevolgen per inkomensgroep te kijken, en gebruikt naast inkomen ook vermogen van huishoudens. In 1977 verdiende de rijkste 10% nog 5,1 keer zoveel als de armste 10% van de bevolking. In 2011 is dit gestegen naar 8,2 keer zoveel. Daarnaast blijkt dat qua vermogen, de rijkste 10% van de Nederlandse huishoudens 70% van de totale financiële vermogens bezit. Dit is verre weg van het beeld van het egale ‘socialistische’ Nederland dat de rechterzijde ons wil doen geloven.
De mythe van het egale Nederland is hiermee doorbroken. Een andere mythe die doorprikt is, is dat de rijken misschien wel meer in rijkdom zijn gegroeid dan de armen, maar dat in de laatste instantie iedereen erop vooruit is gegaan. Het blijkt namelijk dat de reële inkomens van de onderste 10% van de Nederlandse bevolking, sinds 1977 met 30% zijn gedaald. Dit zijn de laagstbetaalde lagen van de arbeidersklasse, waaronder werklozen, andere uitkeringsgerechtigden, zzp’ers die in feite gewoon arbeiders zonder collectieve rechten zijn, en alleenstaanden met laagbetaalde baantjes.
Er zijn verschillende oorzaken daarvoor. In de eerste plaats leidde de crisis van de jaren ’80 tot versobering van de uitkeringen, welke niet meer is teruggedraaid en in de huidige crisistijd voortgezet dreigt te worden.
Daarnaast was een andere crisismaatregel van de jaren ’80 dat de lonen en de daaraan gekoppelde uitkeringen werden bevroren, met instemming van de vakbondsbureaucratie (het Akkoord van Wassenaar). Het zogenaamde realisme van de vakbondsbureaucratie heeft dus niets opgelost. We zitten nu in een nieuwe crisis, waar opnieuw de arbeidersklasse de rekening mag betalen, terwijl de vakbonden met hun ‘realisme’ opnieuw een Sociaal Akkoord hebben getekend dat geen oplossing zal zijn.
Ook de ‘flexibilisering’ van de arbeid heeft geleid tot het doen toenemen van de kloof tussen rijk en arm. Betekende een baan vroeger dat men relatief veel zekerheid had, sinds de jaren ’90 betekent de opgang van het flexwerken dat meer mensen parttime werken, met lagere lonen en minder zekerheid. De geprezen ‘moderne’ flexibiliteit betekent voor een hele groep mensen een bestaan op de rand van de armoede. Het aantal flexwerkers is groeiende en bevat veel jongeren. Hier is niets moderns of progressief aan. Het duidt erop dat het Nederlands kapitalisme niet meer samen kan bestaan met de zekerheden uit het verleden en dat er een teruggang nodig is naar de 19e-eeuwse onzekerheden om te concurreren met het kapitalisme van andere landen.
Een andere belangrijke vinding van het onderzoek is dat de schuldenlast van de laagste 10% enorm is gestegen. In 1993 hadden zij 2 keer zoveel schuld als inkomen. In 2011 was dit gestegen naar 5,5 keer zoveel schuld. Net als in de rest van de Westerse wereld zijn in de jaren 1990 en vooral na 2001 de schulden enorm opgelopen. Een belangrijke reden hiervoor is dat krediet op grote schaal is gepromoot door middel van lage rentes en deregulering van de financiële wereld. Dit heeft een onvermijdelijke crisis van overproductie uitgesteld tot 2008, toen deze zich uitte als financiële crisis, maar de kredietbubbel heeft de crisis wel zwaar verergerd.
Het is deze crisis die volgens AIAS-onderzoeker zeer waarschijnlijk tot een herhaling van de jaren ’80 zal leiden, door middel van nog meer versoberingen, flexibiliseringen, en dergelijke. Dit is ook ons perspectief. De kapitalisten zijn niet bereid om de crisis te betalen. Het zijn de arbeidersklasse en de middenklasse die hiertoe gedwongen worden, desnoods door de afschaffing van de verzorgingsstaat, zoals koning Willem-Alexander verklaarde tijdens de Troonrede.
Tijdens de ‘gouden jaren’ van de economische opgang na de Tweede Wereldoorlog (tussen 1947 en 1973) werd er gesteld dat Marx ongelijk had, aangezien iedereen er in Westerse kapitalistische landen op vooruit leek te gaan. We hebben hier nu te weinig ruimte op de oorzaken van die specifieke economische opgang in te gaan, maar wat we kunnen stellen is dat het nu duidelijk is dat Marx gelijk had over de toename tussen rijk en arm en de daling van de levensstandaard. De ‘gouden jaren’ waren een uitzonderlijke periode; we gaan nu weer terug naar het ‘normale’ kapitalisme. De verworvenheden uit het verleden worden afgebroken en er wordt openlijk gepleit voor verlaging van het minimumloon, terwijl de vermogens van de rijkste huishoudens ook tijdens de crisis gegroeid zijn en Europese bedrijven recordwinsten maken, terwijl zij 2 biljoen euro aan cash oppotten en dus niet productief investeren.
De mythes zijn doorprikt. Er is geen sprake van een zachtaardig Nederlands kapitalisme. De tegenstellingen worden groter en de verworvenheden uit het verleden worden afgepakt, terwijl er voor veel mensen een teruggang naar 19e-eeuwse toestanden dreigt. Tijd voor een socialistisch alternatief.