In Revolutie nummer 12 publiceerden we een ingekorte versie van de tekst "Een liberale professor over gelijkheid" van Lenin, waarin hij cliché-argumenten over 'gelijkheid' vanuit liberale hoek behandelt. Ruim 100 jaar later is deze nog zeer relevant, aangezien dezelfde argumenten nog steeds gebruikt worden... Hieronder vind je de volledige versie van deze tekst.
De liberale professor Tugan-Baranovsky is op oorlogspad tegen het socialisme. Dit keer heeft hij het vraagstuk niet benaderd vanuit een politieke en economische hoek, maar vanuit een abstracte discussie over gelijkheid (misschien achtte de professor zo'n abstracte discussie geschikter voor de religieuze en filosofische bijeenkomsten die hij heeft toegesproken?).
"Als we het socialisme beschouwen, niet als een economische theorie, maar als een levend ideaal," zo verklaart dhr. Tugan, "dan wordt het ongetwijfeld geassocieerd met het ideaal van gelijkheid, maar gelijkheid is een concept (...) dat niet kan worden afgeleid uit de ervaring en de rede."
Dit is de redenering van een liberale geleerde die het ongelooflijk afgezaagde en versleten argument herhaalt dat de ervaring en de rede duidelijk bewijzen dat mensen niet aan elkaar gelijk zijn, doch het socialisme zijn ideaal op gelijkheid baseert. Vandaar is het socialisme, zo u wilt, een absurditeit die tegengesteld is aan de ervaring en de reden, enzovoort!
Dhr. Tugan herhaalt de oude truc van de reactionairen: eerst het socialisme verkeerd uitleggen door er een absurditeit van te maken, en dan triomfantelijk de absurditeit weerleggen! Wanneer we zeggen dat de ervaring en de rede bewijzen dat mensen niet aan elkaar gelijk zijn, bedoelen we met gelijkheid de gelijkheid van vaardigheden of de overeenkomstigheid in fysieke kracht en mentaal vermogen.
Het hoeft niet gezegd te worden dat in dit opzicht mensen niet aan elkaar gelijk zijn. Geen verstandig persoon en geen socialist vergeten dit. Dit soort gelijkheid heeft dan echter ook niets met het socialisme te maken. Als dhr. Tugan niet goed in staat is om na te denken, dan is hij in ieder geval wel in staat om te lezen; als hij het bekende boek zou nemen van een van de oprichters van het socialisme, Friedrich Engels, dat gericht is tegen Dühring, dan zou hij er een speciale sectie in vinden waar wordt uitgelegd dat het een absurditeit is om te denken dat economische gelijkheid ook maar iets anders betekent dan de afschaffing der klassen. Maar wanneer professoren het socialisme willen weerleggen, weet men nooit waarover men zich het meest moet verwonderen - hun stupiditeit, hun onwetendheid, of hun gewetenloosheid.
Aangezien we met dhr. Tugan te maken hebben, zullen we moeten beginnen met de grondbeginselen.
Met politieke gelijkheid bedoelen de Sociaal-Democraten gelijke rechten, en met economische gelijkheid bedoelen ze, zoals we al zeiden, de afschaffing der klassen. Wat betreft het invoeren van menselijke gelijkheid in de zin van de gelijkheid van kracht en vaardigheden (fysiek en mentaal), socialisten denken niet eens aan zulke dingen.
Politieke gelijkheid is een eis voor gelijke politieke rechten voor alle burgers van een land die een bepaalde leeftijd bereikt hebben en die niet lijden aan òf gewone, òf liberaal-professorale zwakzinnigheid. Deze eis werd voor het eerst naar voren gebracht, niet door de socialisten, niet door het proletariaat, maar door de bourgeoisie. De bekende historische ervaring van alle landen ter wereld bewijst dit, en dhr. Tugan zou dit gemakkelijk ontdekt kunnen hebben als hij de 'ervaring' niet alleen als getuige zou oproepen om studenten en arbeiders te misleiden, en de machthebbers een genoegen te doen door het socialisme 'op te heffen'.
De bourgeoisie schoof de eis naar voren van gelijke rechten voor alle burgers, in de strijd tegen middeleeuwse, feodale, heerlijke en kastenprivileges. In Rusland bijvoorbeeld, worden in tegenstelling tot Amerika, Zwitserland en andere landen, de voorrechten van de adel in alle sferen van het politieke leven tot op de dag van vandaag in stand gehouden: in de verkiezingen voor de Staatsraad, in de verkiezingen voor de Doema, in de gemeentelijke administratie, in het belastingstelsel, en nog veel meer.
Zelfs de meest stompzinnige en onwetende persoon snapt het feit dat individuele leden van de adel niet meer aan elkaar gelijk zijn qua fysieke en mentale vaardigheden, dan mensen die behoren tot de 'belastingbetalende', 'plebejische', 'laaggeboren' of 'onbevoorrechte' boerenklasse. Maar in hun rechten zijn alle edelen aan elkaar gelijk, net zoals alle boeren aan elkaar gelijk zijn in hun gebrek aan rechten.
Begrijpt onze geleerde liberale professor Tugan nu het verschil tussen gelijkheid in de zin van gelijke rechten, en gelijkheid in de zin van gelijke kracht en vaardigheden?
We zullen nu economische gelijkheid behandelen. In de Verenigde Staten van Amerika zijn er, net als in andere geavanceerde landen, geen middeleeuwse voorrechten. Alle burgers hebben gelijke politieke rechten. Maar zijn zij gelijk wat betreft hun positie in de maatschappelijke productie?
Nee, meneer Tugan, dat zijn zij niet. Sommigen bezitten grond, fabrieken en kapitaal en leven op de onbetaalde arbeid van de arbeiders; deze vormen een onbeduidende minderheid. Anderen, namelijk de overgrote massa van de bevolking, bezitten geen productiemiddelen en leven enkel door de verkoop van hun arbeidskracht; dit zijn proletariërs.
In de Verenigde Staten van Amerika is er geen aristocratie, en de bourgeoisie en het proletariaat genieten er gelijke politieke rechten. Maar zij zijn niet gelijk qua klassenstatus: één klasse, de loonarbeiders, het proletariaat, bezit geen productiemiddelen en leeft van de verkoop van haar arbeidskracht op de markt.
De afschaffing der klassen betekent dat alle burgers op gelijke voet gesteld worden met betrekking tot de productiemiddelen, die de samenleving als geheel toebehoren. Het betekent dat alle burgers gelijke kansen worden gegeven om te werken met de productiemiddelen, op het land, in de fabrieken, etc., die in publieke handen zijn.
Deze uitleg van het socialisme was nodig om onze geleerde liberale professor Tugan in te lichten, die als hij zich hard inzet, nu wellicht snapt dat het absurd is om gelijkheid van kracht en vaardigheden te verwachten in de socialistische samenleving.
Kortom, wanneer socialisten spreken van gelijkheid bedoelen zij altijd sociale gelijkheid, gelijkheid van sociale status, en niet op wat voor manier dan ook de fysieke en mentale gelijkheid van individuen.
De verbaasde lezer kan zich afvragen: hoe kon een geleerde liberale professor deze elementaire axioma's vergeten, die vertrouwd zijn voor iedereen die enige uiteenzetting van de opvattingen van het socialisme gelezen heeft? Het antwoord is simpel: de persoonlijke kwaliteiten van hedendaagse professoren zijn zodanig dat we onder hen zelfs uitzonderlijk onnozele mensen als Tugan vinden. De sociale status van professoren in de bourgeois maatschappij is echter dusdanig, dat zulke posities enkel bekleed mogen worden door degenen die wetenschap verkopen om de belangen van het kapitaal te dienen, en die ermee akkoord gaan om de meest dwaze onzin en het meest gewetenloze gebazel en geklets uit te kramen tegen de socialisten. De bourgeoisie vergeeft de professoren dit alles, zolang zij doorgaan met het 'opheffen' van het socialisme.
Put Pravdy No. 33, 11 maart, 1914